ECLI:NL:RBDHA:2021:15627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder niet gehouden tot behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, in beroep ging tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reden voor het niet in behandeling nemen van de aanvraag was dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling, aangezien de eiser daar eerder een asielaanvraag had ingediend. De Duitse autoriteiten hadden ingestemd met deze verantwoordelijkheid.

De eiser betwistte het besluit en voerde aan dat het onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat hij op 6 januari 2021 een tweede asielverzoek in Duitsland had ingediend, en niet op 27 januari 2021 zoals door verweerder gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser niet voldoende onderbouwing had geleverd om de juistheid van de Eurodac-gegevens te betwisten. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had aangenomen dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag.

Daarnaast voerde de eiser aan dat de situatie in Duitsland, met hoge gezondheidsrisico's door het Corona-virus en rechts-extremistisch geweld, een reden was om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had aangetoond dat de situatie in Duitsland zodanig was dat dit beginsel niet meer van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat verweerder de asielaanvraag niet in behandeling hoefde te nemen en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4440
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4441, plaatsgevonden op
6 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. C.T.W. van Dijk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens eiser heeft hij in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor aangegeven dat hij niet op 27 januari 2021, maar op
6 januari 2021 een (tweede) asielverzoek in Duitsland heeft ingediend. Hier gaat verweerder ten onrechte aan voorbij. Volgens eiser had verweerder zijn stelling nader moeten onderzoeken.
3. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen of dat verweerder nader onderzoek had moeten doen. Uit het Eurodac-resultaat blijkt dat de Duitse autoriteiten hebben geregistreerd dat eiser op 27 januari 2021 een asielaanvraag heeft ingediend in Neurenberg. Verweerder mag in beginsel uitgaan van de juistheid van die gegevens1. In de enkele stelling van eiser dat hij op 6 januari 2021 in Duitsland zijn asielaanvraag heeft ingediend, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om niet van de juistheid van het Eurodac-resultaat uit te gaan of hier nader onderzoek naar te doen. Daarvoor is onderbouwing nodig, welke ontbreekt. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Verder voert eiser aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser zijn in Duitsland de gezondheidsrisico's hoog als gevolg van het Corona-virus en hebben de asielzoekerscentra hier onder te leiden. Verder is in Duitsland sprake van rechts-extremistisch geweld tegen asielzoekers. Ter onderbouwing verwijst eiser naar:
- het artikel ‘Lockdown: Asylum seekers in German reception centers hard hit’ van InfoMigrants van 2 februari 2021;
- een samenvatting van een rapport van de Human Rights Watch van 13 januari 2021:
- het artikel ‘Heeft Duitsland wel greep op extreem-rechts geweld?’ van de Volkskrant van 20 februari 2020;
- het artikel ‘Germany: More than 1,600 crimes 'targeted refugees and asylum- seekers'’ van de Deutsche Welle van 27 maart 2020;
- het artikel ‘Racistische aanval in Duitsland, man uit West-Afrika in kritieke toestand’ van RTL Nieuws van 2 augustus 2020;
Eiser voert verder aan dat, mede gelet op wat hij hiervoor heeft aangevoerd, overdracht naar Duitsland getuigt van een onevenredige hardheid. Hij merkt op dat hij veel problemen heeft gehad in Duitsland en op straat moest leven. Ook is hij daar bedreigd. Hij vreest dat hij bij terugkeer naar Duitsland opnieuw wordt bedreigd en wordt gedood. De politie kan hem hiertegen niet beschermen. Volgens eiser moet verweerder toepassing geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Ter illustratie verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats van 19 november 20192.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Duitsland heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit (in zijn geval) anders is. Daarin is eiser niet geslaagd.
5.1.
In de aangevoerde omstandigheden over het risico op een Coronabesmetting en de toename van spanningen in de opvang als gevolg van de beperkende maatregelen, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Er is sprake van een pandemie waarvan de gevolgen voor asielzoekers met betrekking tot het risico op besmetting en de toename aan spanningen als gevolg van beperkende maatregelen in Duitsland niet wezenlijk anders zullen zijn dan in
1. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2625).
2 NL19.25191, niet gepubliceerd.
Nederland. Daar komt bij dat niet is gebleken dat vreemdelingen met het Corona-virus in Duitsland niet de medische zorg krijgen die zij nodig hebben.
5.2.
In de aangevoerde omstandigheid dat sprake zou zijn van rechts-extreemgeweld in Duitsland, heeft verweerder ook geen aanleiding hoeven zien om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Wat hier ook van zij, eiser kan zich in geval van problemen (zoals bedreiging en mishandeling) immers tot de (hogere) autoriteiten in Duitsland wenden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hem in het geheel niet mogelijk is. De enkele vrees dat hij niet door de autoriteiten zal worden beschermend, is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de stelling dat eiser in Duitsland op straat moest leven. Als eiser van mening is dat hij ten onrechte geen opvang kreeg, had hij zich hiervoor tot de autoriteiten van Duitsland kunnen wenden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen en het asielverzoek in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot voert eiser aan dat vanwege de uitbraak van het Corona-virus alleen noodzakelijke reizen zijn toegestaan. Hij haalt hierbij het reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken aan. Volgens eiser is zijn overdracht geen noodzakelijke reis en mag hij niet worden uitgezet.
7. De rechtbank is van oordeel dat het reisadvies van de Minister van Buitenlandse Zaken niet maakt dat overdracht van eiser aan Duitsland niet mogelijk zou zijn. Uit de Dublinverordening volgt dat een Dublinclaimant wordt overgedragen zodra dit praktisch mogelijk is3. Het reisadvies maakt niet dat de overdracht praktisch niet meer mogelijk is. Relevant is dat het een advies is aan Nederlanders over het reizen naar Duitsland. Niet valt in te zien dat de Minister van Buitenlandse Zaken met dit advies een oordeel heeft willen geven over de bevoegdheid van verweerder om Dublinclaimanten over te dragen aan de verantwoordelijke lidstaat. De beroepsgrond slaagt niet.
8. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en hierbij heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag alsnog in behandeling te nemen.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Zie hiervoor artikel 29 van de Dublinverordening.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt op rechtspraak.nl.
Mr. M.C. Verra S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.