ECLI:NL:RBDHA:2021:15629

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 maart 2021, waarin verweerder de asielaanvraag niet in behandeling nam. Tijdens de zitting, waar verweerder niet aanwezig was, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, zoals recent bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat in zijn specifieke geval niet langer van dit beginsel mag worden uitgegaan. De rechtbank concludeerde dat de informatie die eiser aanvoerde, waaronder rapporten van Human Rights Watch, niet voldoende was om te stellen dat Italië zich schuldig maakt aan schending van het verbod op refoulement.

Eiser heeft ook niet kunnen onderbouwen dat hij geen opvang zou krijgen in Italië, noch dat hij een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank stelde vast dat als eiser geen asielaanvraag heeft ingediend, hij ook geen recht heeft op voorzieningen die bij een asielaanvraag horen. De rechtbank kwam tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 6 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4349
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

In het besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4350, plaatsgevonden op
6 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak
3.
van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 20201 en 15 oktober 20202. In die uitspraken heeft de ABRvS ook het AIDA-rapport van mei 2020 en het SFH/OSAR rapport van januari 2020 betrokken, die door eiser zijn genoemd in zijn zienswijze. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat (in zijn geval) niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit het persoonlijke relaas van eiser kan niet worden afgeleid dat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Met de informatie van Human Rights Watch van 13 januari 2021 heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Italië zich schuldig maakt aan schending van het verbod op refoulement. Uit de informatie volgt alleen dat Italië aanbevelingen van de United Nations Human Rights Council heeft afgewezen, waaronder een aanbeveling over het waarborgen van de naleving van het verbod op refoulement. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten zich daarmee schuldig maken aan het verbod op refoulement. Dat eiser stelt dat hij dit zelf heeft meegemaakt en door de Italiaanse autoriteiten is teruggestuurd naar Tunesië, is niet door hem onderbouwd. Daar komt bij dat met het fictieve claimakkoord de Italiaanse autoriteiten hebben gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Italiaanse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen, waaronder het verbod op refoulement.
5. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat hij geen opvang heeft gekregen in Italië. Hij heeft ook verklaard dat hij niet zeker weet of hij in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Uit het Eurodac-resultaat blijkt dat bij de Italiaanse autoriteiten geen asielaanvraag van eiser bekend is. Als eiser geen asielaanvraag heeft ingediend, heeft hij ook geen recht (gehad) op voorzieningen die horen bij het doen van een asielaanvraag (zoals opvang). Dat eiser bij terugkeer naar Italië geen opvang zal krijgen, is niet aannemelijk gemaakt. Als eiser van mening is dat Italië in strijd met de Opvangrichtlijn handelt, is het bovendien aan hem om hierover bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten te klagen. Dat dit van eiser niet kan worden verwacht, of dat dit voor hem onmogelijk is, volgt de rechtbank niet. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 19 oktober 20203, kan eiser in dit kader niet baten, omdat het in die uitspraak gaat over de situatie van statushouders in Bulgarije en niet is gebleken dat de in die uitspraak geschetste situatie zich ook voordoet in Italië voor Dublinterugkeerders.
6. De omstandigheid dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens verschillende interim measures heeft getroffen (en verlengd) in zaken van kwetsbare asielzoekers maakt evenmin dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Allereerst is van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een kwetsbare asielzoeker is, zoals in de zaken waarin interim measures zijn getroffen wel het geval was. Verder kan uit de getroffen interim measures niet zonder meer worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerder aangehaalde uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020.
7. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen, omdat Italië hiervoor verantwoordelijk is. Daarbij heeft verweerder mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In wat eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien het asielverzoek alsnog in behandeling te nemen. Van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit is de rechtbank niet gebleken.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021 door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
06 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.