In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een Filipijnse vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel verblijf bij haar moeder in Nederland. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verzoekster niet had aangetoond dat zij de status van EU-langdurig ingezetene had en niet voldeed aan de vereisten voor een machtiging tot voorlopig verblijf.
Tijdens de zitting op 24 maart 2021 was verzoekster niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd om haar claim te onderbouwen dat zij langdurig ingezetene was in Italië en dat zij recht had op gezinshereniging. De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij heeft opgemerkt dat de uitspraak een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een eventuele bodemprocedure niet bindend is. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.