In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraanse nationaliteit, niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een minuut die op 10 juni 2020 aan zijn asieldossier was toegevoegd, waarin werd aangegeven dat aan hem geen ambtshalve aanbod was gedaan op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov). De Staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser stelde dat de minuut wel degelijk een besluit was en dat hij tijdig bezwaar had gemaakt.
Tijdens de zitting op 3 maart 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank overwoog dat de Ranov-regeling per 1 januari 2009 was vervallen en dat eiser niet voldeed aan de overgangssituaties die waren opgenomen in de regeling. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien hij in 2009 geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de kenbare handeling op te vragen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar tegen de minuut niet meer tot een inhoudelijke beoordeling kon leiden, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.