ECLI:NL:RBDHA:2021:15647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/9412
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening voor verblijfsvergunning regulier wegens gebrek aan redelijke kans van slagen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren in 1951, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Deze aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning, omdat er gerede twijfel bestaat over zijn identiteit en nationaliteit. Verzoeker heeft geen documenten overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat hij staatloos is. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9412

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1951, verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 1 september 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken” afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Verzoeker heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter met het door hem overgelegde formulier aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde griffierecht te betalen. Verzoeker wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
3. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter met name van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
4. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
4.1
Verzoeker heeft op 2 oktober 2015 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verzoeker heeft gesteld dat zijn naam [verzoeker] is en dat hij op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] , wat destijds in Ethiopië lag, is geboren. Bij besluit van 17 november 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij uitspraak van 6 april 2017 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 17 november 2016 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Bij besluit van 11 januari 2018 heeft verweerder opnieuw op de aanvraag van verzoeker beslist. Het door verzoeker ingediende beroep is op 8 februari 2018 [2] door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het ongegrond verklaard. Het door verzoeker ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 23 februari 2018 [3] ongegrond verklaard. In deze procedure is vast komen te staan dat verzoeker zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.2
Op 1 september 2020 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. In zijn aanvraag heeft verzoeker gesteld dat hij tot 1962 in Ethiopië heeft verbleven. Verzoeker heeft gesteld dat hij in de periode van 1962 tot 1965 heeft gewoond in een weeshuis in [plaats] , gelegen in de toenmalige Sovjet-Unie, en dat hij van 1965 tot 1992 heeft gewoond in het dorp [dorp] dat deel uitmaakt van de stad [plaats] , regio Nagorno-Karabach. Verzoeker heeft aangegeven daarna naar de Oekraïne te zijn vertrokken en daar tot 2015 al dan niet illegaal te hebben verbleven. Verzoeker heeft in de aanvraag aangeven niet in het bezit te zijn van identiteits- of nationaliteitsdocumenten en verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij staatloos is.
5. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Verweerder betrekt hierbij dat verzoeker geen ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft overgelegd. In de asielprocedure is vastgesteld dat de identiteit, herkomst en nationaliteit van verzoeker niet aannemelijk zijn gemaakt. Verzoeker heeft verder de bestaande twijfel over zijn gestelde nationaliteit en identiteit niet weggenomen. Uit het ambtsbericht van DT&V volgt verder dat verzoeker niet om bemiddeling heeft verzocht en dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het realiseren van zijn vertrek. Verzoeker heeft ook geen medewerking willen verlenen aan de presentatie in persoon bij de Oekraïense ambassade en aan de delegatie van de taskforce van Ethiopië heeft verzoeker geen verifieerbare informatie kunnen verschaffen. Verzoeker komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste zoals bedoeld in artikel 17 van de Vw en artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6. Verzoeker voert aan dat hij staatloos is en dat op grond van het Staatlozenverdrag verweerder eerst moet onderzoeken of er sprake is van staatloosheid. Verzoeker voert verder aan dat nu hij is geboren uit een huwelijk tussen een Ethiopische moeder en een vader uit de Sovjet-Unie, de enige aanknopingspunten voor zijn nationaliteit Ethiopië dan wel de Sovjet-Unie zijn. Verzoeker voert aan dat nu hij in Ethiopië is geboren uit een Ethiopische moeder, het er voor moet worden gehouden dat hij van rechtswege de Ethiopische nationaliteit heeft verkregen. Verzoeker is ook in het bezit geweest van een Ethiopisch paspoort, maar dat is ingenomen door de autoriteiten van [plaats] . Verzoeker kan daarom niet met een Ethiopisch paspoort zijn nationaliteit aantonen. Verzoeker heeft meerdere malen de Ethiopische ambassade benaderd om zijn nationaliteit te bevestigen en hij is daar ook gepresenteerd. Dit heeft niet tot resultaat geleid. Dat verzoeker niet bekend is in de Ethiopische bevolkingsadministratie is niet vreemd, nu hij in 1965 uit Ethiopië is vertrokken. Verzoeker voert verder aan dat er vanuit kan worden gegaan dat hij niet langer de Ethiopische nationaliteit heeft. In dit kader verwijst hij naar het rapport “Staatloosheid: Een Mondiaal Probleem. Een overzicht van staatloosheid en geboorteregistratie wereldwijd” van het ACVZ van 30 september 2016. Gelet op deze informatie kan ook niet langer aan verzoeker worden tegengeworpen dat hij in zijn asielzaak tegenstrijdig heeft verklaard over zijn nationaliteit. De nationaliteit van de vader van verzoeker biedt geen aanknopingspunten voor verzoekers nationaliteit. De Sovjet-Unie is immers uit elkaar gevallen en er bestaan geen duidelijke banden met enig land in de Sovjet-Unie op basis waarvan verzoeker aanspraak kan maken op een nationaliteit. De DT&V heeft verder ten onrechte gesteld dat Rusland, Oekraïne of Engeland voor verzoeker nog een vertrekoptie kunnen zijn. Het enkele feit dat de moedertaal van verzoeker Russisch is, is onvoldoende om te stellen dat Rusland een mogelijke vertrekoptie is. Ten onrechte wordt gesteld dat verzoeker heeft verklaard dat hij elke tien jaar een door de Russische overheid uitgegeven bijlage in zijn bezit heeft gehad, deze bijlage werd immers uitgegeven door de Sovjet-Unie. Dat verzoeker een broer in Engeland heeft is onvoldoende om Engeland als vertrekoptie aan te merken. Verzoeker stelt verder dat hij nooit legaal in de Oekraïne heeft verbleven, zodat ook dit voor hem geen optie is. Verzoeker voert aan dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij zich niet voor bemiddeling tot de DT&V heeft gewend. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben regelmatig contact gehad met de DT&V en er was sprake van samenwerking in het kader van terugkeer.
7. Op grond van artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vb wordt aan een vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden.
Het geldende beleid is neergelegd in paragraaf B8/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Hierin staat, voor zover hier van belang, vermeld:
“(…) De IND verleent op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef onder a, Vb, ambtshalve of op aanvraag, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan een vreemdeling die zonder resultaat heeft geprobeerd uit Nederland te vertrekken. Dit blijkt uit een ambtsbericht met positief zwaarwegend advies van de DT&V waarin wordt vermeld dat sprake is van een buitenschuldsituatie.
De voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zijn:
1. er bestaat geen redelijke twijfel over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling;
2. de vreemdeling heeft de DT&V om bemiddeling verzocht ten behoeve van zijn vertrek uit Nederland of het verkrijgen van een (vervangend) reisdocument bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, en deze bemiddeling heeft niet het gewenste resultaat opgeleverd;
3. de vreemdeling heeft naar het oordeel van de DT&V in houding en gedrag laten zien dat hij wil terugkeren naar zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend, hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij zich heeft gehouden aan de afspraken die de DT&V met hem heeft gemaakt gedurende de bemiddelingsprocedure; en
4. op het moment van beslissen is er geen sprake van een lopende procedure in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning en voldoet de vreemdeling niet aan de voorwaarden
8. Niet in geschil is dat er geen ambtsbericht is met een positief zwaarwegend advies van de DT&V. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker niet voldoet aan het beleid omdat er gerede twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van verzoeker. Dit is namelijk in de asielprocedure komen vast te staan. Verzoeker heeft ook in deze procedure geen documenten overgelegd die zijn gestelde identiteit en nationaliteit ondersteunen. Pas als de identiteit en nationaliteit van verzoeker vaststaan, kan worden getoetst of hij aan de overige voorwaarden van het beleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken voldoet.
9. Met betrekking tot het eerst ter zitting door verzoeker gedane aanbod om nu wel mee te werken aan een presentatie in persoon bij de Oekraïense ambassade overweegt de voorzieningenrechter dat dit buiten de reikwijdte van deze procedure valt. Zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven staat het verzoeker vrij om hierover in contact te treden met de DT&V.
10. Voor zover verzoeker heeft verwezen naar het Staatlozenverdrag overweegt de voorzieningenrechter dat niet is komen vast te staan dat verzoeker staatloos is, zodat een beroep hierop reeds daarom niet kan slagen.
11. Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen en dat het bezwaar van verzoeker bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 78 van de Vw.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 31 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.NL16.3400.
2.NL18.754.
3.201801362/1/V1 en 201801362/2/V1.