5.2Eiser voert verder aan dat in de besluitvorming niet is aangegeven waarom de door eiser overgelegde bewijsstukken onvoldoende zijn geacht. Eiser kan zich hiertegen niet verweren, omdat het voor verweerder altijd onvoldoende is, wat en hoeveel hij ook overlegt. Eiser en referente zijn echter niet zomaar een huwelijk aangegaan. Daarnaast zijn er foto’s van het huwelijk, is er WhatsApp-communicatie, bewijs van veel telefonisch contact en bewijs van geldovermakingen overgelegd. Bovendien hebben eiser en referente de door verweerder gestelde vragen beantwoord. Verweerder motiveert verder niet waarom het oogmerk van het huwelijk niet is vast te stellen. Eiser begrijpt dat hij zijn relatie moet onderbouwen, maar het gaat hier niet alleen om een relatie, maar ook om een huwelijk. Dat is op zich al extra bewijs. Daarnaast zijn er veel bewijsstukken waar de liefdesrelatie uit blijkt. Eiser begrijpt dat als verweerder nog vragen heeft over de relatie, deze in een hoorzitting gesteld moeten kunnen worden. Eiser en referente waren ook bereid in een normale hoorzitting antwoord te geven op de vragen van verweerder. Verweerder maakt het eiser verder onnodig moeilijk door bewijsstukken uit 2011 te eisen en te verwachten dat eiser en referente foto’s kunnen overleggen van hun eerste ontmoeting. Verder acht eiser het onredelijk dat vereist is dat uit de beloverzichten moet blijken hoe lang er wordt gebeld en waar de gesprekken over gaan. De twijfel die verweerder in het bestreden besluit noemt, had in een hoorzitting toegelicht kunnen worden. Dat deze niet heeft plaatsgevonden dient voor rekening van verweerder te komen.
6. Op grond van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de verblijfsvergunning onder de beperking verblijf als familie- of gezinslid, zoals bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb, verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
7. Een aanvraag wordt in ieder geval afgewezen als aannemelijk is dat sprake is van een schijnhuwelijk. Van een schijnhuwelijk is sprake als het oogmerk van de (aanstaande) echtgenoten, of één hunner, niet is gericht op de vervulling van de door de wet aan de huwelijkse staat verbonden plichten, maar is aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet over verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog verblijfsrecht te verschaffen.
8. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een aanvraagsituatie, zodat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij werkelijk huwelijks- of gezinsleven uitoefent met referente. Nu niet in geschil is dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiser en referente, heeft eiser in beginsel aan deze bewijslast voldaan. De bewijslast dat sprake is van een schijnhuwelijk rust vervolgens op verweerder. In het kader daarvan is relevant dat uit artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijnvolgt dat er een gegrond vermoeden moet zijn dat van een schijnhuwelijk sprake is, voordat verweerder een specifiek onderzoek mag instellen naar het bestaan van een dergelijk huwelijk.
9. De rechtbank moet dan ook eerst beoordelen of er voldoende indicaties waren om tot een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk te komen. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een duurzame en affectieve huwelijksrelatie. Dit standpunt is gebaseerd op de omstandigheden dat er weinig informatie beschikbaar is ten aanzien van het ontstaan van de relatie en de ontwikkeling van de relatie tot een huwelijk. Daarnaast is er weinig informatie over de wijze waarop eiser en referente sinds de kennismaking contact onderhouden en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de relatie. Er is enkel een uitdraai overgelegd van WhatsApp-communicatie vanaf december 2018, waarbij verweerder opmerkt dat deze gesprekken oppervlakkig zijn en niet de indruk geven van een gesprek tussen geliefden. Dit roept twijfel op over de geloofwaardigheid van de huwelijksrelatie. Daarnaast zijn er alleen foto’s van de huwelijksplechtigheid overgelegd. Van mensen die stellen sinds 2011 contact te hebben, mag echter verwacht worden dat zij ook gezamenlijke foto’s van andere momenten kunnen overleggen. Verweerder heeft eiser en referente naar aanleiding van het bezwaarschrift bij email van 4 mei 2020 laten weten dat hij een simultaan gehoor noodzakelijk acht om meer inzicht te krijgen in de totstandkoming van het huwelijk en zodoende eiser en referente de gelegenheid te geven om het bezwaarschrift nader toe te lichten. Eiser heeft laten weten dat hij niet meewerkt aan een simultaan gehoor, omdat verweerder niet uitlegt waarom een simultaan gehoor nodig is. Hij wil wel meewerken aan een normale hoorzitting.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op paragraaf 4.2 van de Richtsnoeren, op grond van de in het primaire besluit genoemde feiten en omstandigheden tot een gegrond vermoeden van een schijnhuwelijk heeft kunnen komen en dan ook in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het instellen van nader onderzoek. Uit de Richtsnoeren volgt, in tegenstelling tot hetgeen eiser betoogt, dat het afzonderlijk en simultaan horen van betrokkenen bij uitstek een passend middel is om te beoordelen of de bij verweerder gerezen twijfel aan de oprechtheid van de relatie tussen eiser en referente gegrond is. Nu in het primaire besluit reeds punten zijn benoemd waar verweerder twijfels over heeft, heeft verweerder eiser niet nader hoeven informeren over de twijfels. Deze waren immers bij eiser bekend. Dat eiser er dan voor kiest om niet mee te willen werken aan een simultaan gehoor, komt voor zijn risico.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter op grond van de stukken zoals die in het dossier zitten terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een duurzame en affectieve huwelijksrelatie. Zo zijn er alleen foto’s overgelegd van eiser en referente tijdens hun huwelijksdag, maar niet van de periode rondom de huwelijksdag toen referente in Ghana was. Verwacht mag worden dat eiser en referente juist in die periode, nadat ze elkaar lange tijd niet hebben gezien, foto’s maken. Verder heeft verweerder, nog los van de waarde die wordt gegeven aan de inhoudelijke communicatie, kunnen tegenwerpen dat niet is aangetoond dat eiser en referente veelvuldig contact met elkaar hebben. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit een aantal onregelmatigheden in de door eiser en referente overgelegde verklaringen en stukken genoemd, die door eiser niet concreet onderbouwd zijn weersproken, zoals onder andere de betaling van geld door referente aan eiser in augustus 2016, terwijl is verklaard dat zij pas sinds december 2016 weer in contact met elkaar zijn gekomen en de omstandigheid dat bij de aanvraag wordt gesproken over een vriendschap sinds december 2011 en in de reactie op de vragenlijst staat dat eiser en referente een liefdesrelatie hebben sinds september 2011. De beroepsgronden van eiser slagen daarom niet. Verweerder heeft daarom terecht besloten dat eiser ingevolge genoemde regelgeving niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv.
12. Over het beroep op de hoorplicht oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat verweerder een simultaan gehoor noodzakelijk achtte, omdat er onduidelijkheden/twijfels bestonden over de relatie. Tijdens de zitting is gevraagd waarom er niet alsnog een ‘gewone’ hoorzitting is gehouden. Verweerder heeft hierop geantwoord dat in bezwaar niets nieuws naar voren is gekomen, terwijl duidelijk was wat er nog aan informatie moest komen. Een hoorzitting zou niets hebben toegevoegd en daarom is beslist op de stukken, aldus verweerder. Naar het oordeel van de rechtbank verhoudt deze stelling ter zitting zich niet met het eerdere standpunt van verweerder dat een simultaan gehoor noodzakelijk werd geacht en verhoudt zich dit evenmin met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Awb is immers geen sprake als verweerder een simultaan gehoor noodzakelijk acht om onduidelijkheden weg te nemen. Het bestreden besluit is dus in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb, nu eiser hierdoor niet is benadeeld. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in beroep de mogelijkheid heeft gehad om zijn standpunten over de door verweerder genoemde twijfelpunten naar voren te brengen. Dat heeft hij ook gedaan. Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser deze twijfel echter niet kunnen wegnemen.
13. De rechtbank concludeert daarom dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser (grotendeels) ongelijk krijgt. Omdat hij over het horen wel gelijk heeft, wordt verweerder veroordeeld in eisers proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
14. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 178,- vergoeden.