ECLI:NL:RBDHA:2021:15670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
18 februari 2022
Zaaknummer
NL21.2473
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Soedanese nationaliteit op grond van kennelijk ongegrondheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen ondervindt met de Soedanese autoriteiten. De eiser stelde dat hij in 2016 door een vriend was gevraagd om de voormalig president van Soedan te observeren, wat leidde tot een zoektocht naar hem door de autoriteiten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig waren en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn vrees voor vervolging te onderbouwen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser zich niet onverwijld heeft gemeld bij de autoriteiten na zijn aankomst in Nederland en dat hij met een visum is ingereisd onder valse voorwendselen. Dit heeft bijgedragen aan de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag en dat er geen gegronde vrees voor schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Soedan is aangetoond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2473

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

ProcesverloopBij besluit van 24 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3162 plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Abdalla. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Asielaanvraag
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij begin 2016 door een vriend is gevraag om mee te gaan naar een plek om, zo bleek achteraf, de voormalig president van Soedan te observeren. Dit was in opdracht van de vice president van Soedan, de oom van de vriend. Tien dagen later kwamen er mensen bij eiser aan de deur die naar hem op zoek waren, omdat men er achter was gekomen dat hij de voormalig president heeft gezien. Eind 2016 heeft eiser een oproep gekregen om voor de rechtbank te verschijnen. Hij heeft daar geen gehoor aan gegeven en begin 2017 heeft hij een tweede oproep ontvangen. Op 12 september 2018 is eiser met een Nederlands visum Soedan uitgereisd.
Afwijzing verweerder
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
De identiteit, nationaliteit en herkomst
De problemen met de Soedanese autoriteiten.
4. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat relevant element 1 geloofwaardig is. Voor wat betreft relevant element 2 wordt eiser niet gevolgd in zijn verklaringen dat hij problemen met de Soedanese autoriteiten heeft ondervonden en door hen wordt gezocht. Samengevat is verweerder tot dat oordeel gekomen omdat eiser middels zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden met de Soedanese autoriteiten. Daarbij stelt verweerder voorop dat eiser Nederland is ingereisd met een visum dat hij onder valse voorwendselen heeft aangevraagd en zich niet onverwijld heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag. Dit doet op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van de overige verklaringen van eiser en de noodzaak van internationale bescherming.
5. Verweerder volgt eiser niet in het standpunt dat hij wordt gezocht door de autoriteiten en problemen zou hebben ondervonden doordat hij de voormalig president op een openbare plek met andere mensen erbij heeft gezien in een auto. Eiser kan niet verklaren waarom het een probleem was dat hij daar op dat moment was en niet valt in te zien waarom eiser hierdoor problemen zou ondervinden. Dat eiser wordt gezocht omdat hij zou hebben gehoord van een deal over goud, is enkel een vermoeden van eiser. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de mensen die bij hem aan de deur kwamen iets te maken heeft met het moment dat hij de president heeft gezien. Over de foto van een wapen die eiser via WhatsApp zou hebben ontvangen, stelt verweerder dat niet is gebleken dat eiser deze foto heeft ontvangen of in welke context de foto is gestuurd. Evenmin is gebleken dat dit een bedreiging is aan het adres van eiser, afkomstig is van de mensen die bij hem aan de deur zijn geweest. Ook de ‘file path name’ met de datum 18 december 2014 roept volgens verweerder vragen op, omdat op grond daarvan ervan wordt uitgegaan dat de foto op 18 december 2014 is gemaakt, ruim voordat eiser de foto zou hebben ontvangen.
6. Verweerder volgt eiser niet in het standpunt dat hij in verband met het moment dat hij de president zag twee keer is opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. De originele oproepen zijn door Bureau Documenten onderzocht op echtheid. Uit het onderzoeksrapport blijkt dat de oproepen hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. Daarom kan ook geen waarde worden gehecht aan de arrestatiebevelen, waarvan de inhoud bovendien onleesbaar is. Dat eiser een aantal maanden heeft geaarzeld het land te verlaten terwijl hij werd gezocht en gevaar liep doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring dat er een arrestatiebevel zou zijn uitgevaardigd. Verder is eiser met zijn eigen paspoort uitgereisd. Dit duidt er niet op dat eiser wordt gezocht of in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten.
7. Naar het oordeel van verweerder kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag en is niet gebleken van gegronde vrees voor schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. Niet valt in te zien dat de omstandigheden dat eiser zijn militaire dienstplicht niet wil vervullen, in de zwaarwegendheid beoordeeld had moeten worden. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij zich heeft onttrokken aan de militaire dienstplicht.
8. Verder heeft eiser zich bij binnenkomst in Nederland ontdaan van zijn paspoort en zich niet onverwijld gemeld bij de autoriteiten op grond waarvan verweerder mede concludeert dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
Beroepsgronden
9. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft pas bij het bestreden besluit een onderzoek door Bureau Documenten ingebracht. Het bestreden besluit is daarmee gebaseerd op nieuwe gegevens waartegen eiser zich in de bestuurlijke fase niet kon verweren. Het besluit is daarmee in strijd met paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), die is gebaseerd op artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser verzoekt subsidiair het beroep aan te houden in afwachting van de resultaten van het onderzoek van twee door hem benaderde deskundigen.
10. Eiser voert verder aan dat het onderzoek van Bureau Documenten niet aan het bestreden besluit ten grondslag mag worden gelegd. De stelling dat het afwijkt van vergelijkingsmateriaal is op zichzelf niet inzichtelijk en controle van die stelling is onmogelijk. De feiten zijn ten onrechte niet genoemd. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:628). Bovendien blijkt uit de besluitvorming niet dat de beslismedewerker zich van de inhoud heeft vergewist, terwijl dat wel is vereist.
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet geloofwaardig is dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten. De ongeloofwaardigheid van een feit mag niet louter worden gebaseerd op de -gestelde- valse documenten of het ontbreken van dergelijke documenten. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemotiveerd waarom niet wordt gevolgd dat de mensen die aan de deur verschenen tot de autoriteiten behoorden. De genoemde documenten zijn niet uitgereikt tijdens dat bezoek aan eisers huis en niet is vastgesteld dat de inhoud van de documenten niet juist is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat er oproepen zijn ontvangen en arrestatiebevelen bestaan. Gelet hierop is er een geloofwaardig probleem in Soedan, namelijk een strafzaak. Eiser loopt daardoor een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM vanwege het risico op mishandeling, marteling en de omstandigheden tijdens de detentie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dat niet aannemelijk is. Uit het citaat uit het ambtsbericht in oktober 2019 blijkt dat het gaat om alle verdachten en niet enkel om politieke. Niet enkel politiek gevangenen worden gemarteld en de omstandigheden op zichzelf zijn in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst in dit kader ook naar het rapport van de US Department of State, (SUDAN 2018 HUMAN RIGHTS REPORT).
12. Eiser voert verder aan dat de situatie voor terugkeerders naar Soedan zeer slecht is. Verweerder concludeert voorts volgens eiser ten onrechte dat eiser niet dienstplichtig is en daarom is onvoldoende gemotiveerd dat eiser geen strafbaar feit heeft gepleegd door zich niet te melden voor de dienstplicht. Eiser heeft zich aan de dienstplicht onttrokken en daarmee een strafbaar feit gepleegd. Verweerder heeft een onjuiste uitleg gegeven aan de passage uit het ambtsbericht. Het is niet zo dat alleen afgestudeerden worden opgeroepen en dat slechts een klein percentage wordt opgeroepen voor de dienstplicht. Eiser verwijst onder meer naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 10 december 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:12791).
13. Over het visum en onverwijld melden voert eiser aan dat hij zich binnen een week nadat het visum is verlopen heeft gemeld. Dat dat niet voldoende spoedig is volgt eiser niet. Het visum is met de echte redenen niet te krijgen en daarom spreekt het juist voor eiser dat hij hierover naar waarheid heeft verteld.
Oordeel rechtbank
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser in de gelegenheid had moeten stellen om een nadere zienswijze in te dienen naar aanleiding van het resultaat van het onderzoek door Bureau Documenten. Uit artikel 119 van het Vb blijkt namelijk dat wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden, de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Uit paragraaf C1/2.12 van de Vreemdelingencirculaire volgt dat nieuwe feiten of omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 van het Vb in ieder geval zijn nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND.
15. Het onderzoek door Bureau Documenten heeft plaatsgevonden in opdracht van verweerder en is na het uitbrengen van het voornemen bekend geworden. Daarom had verweerder eiser in de gelegenheid moeten stellen om zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Nu verweerder eiser die gelegenheid niet heeft geboden, bevat het bestreden besluit een gebrek. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft namelijk voldoende tijd gehad om zijn asielrelaas te onderbouwen. De oproepen om voor de rechtbank te verschijnen dateren van 16 september 2016 en 27 januari 2017. Eiser is Nederland ingereisd op 12 september 2018 en heeft zijn asielaanvraag op 11 oktober 2018 ingediend. Na afloop van het eerste gehoor heeft eiser de oproepen aan verweerder overgelegd. Niet valt in te zien dat eiser pas na het bestreden besluit een eigen onderzoek instelt naar de oproepen om voor de rechtbank te verschijnen, terwijl de stelling dat hij voor de rechtbank moet verschijnen een belangrijk onderdeel uitmaakt van het asielrelaas. Dit klemt te meer nu eiser ook stelt dat – los van de vraag waarom hij wordt vervolgd – de enkele omstandigheid dat hij door de rechtbank wordt opgeroepen een risico op een schending van artikel 3 van het EVRM meebrengt. Eiser was in het bezit van de originele oproepen en kon dus eerder actie ondernemen. Het ligt in eisers risicosfeer dat hij dat niet heeft gedaan. Uit het voorgaande volgt ook dat er geen reden is om het aanhoudingsverzoek van eiser toe te wijzen.
16. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het onderzoek van Bureau Documenten niet aan het bestreden besluit ten grondslag mag worden gelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke situatie hier geen sprake. De bevindingen van Bureau Documenten zijn helder en de conclusies sluiten daarop aan. Uit de verklaring van Bureau Documenten blijkt hoe het onderzoek heeft plaatsgevonden en wat de uitkomst van het onderzoek is geweest, namelijk dat de opmaak en afgifte van de documenten afwijken van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. Bureau Documenten komt gelet hierop tot de conclusie dat de oproepen van de rechtbank hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij Bureau Documenten heeft moeten nagaan hoe de conclusie tot stand is gekomen. Anders dan in de uitspraak van de ABRvS waar eiser naar verwijst, roepen de conclusies van Bureau Documenten geen vragen op.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet geloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden door de Soedanese autoriteiten en door hen wordt gezocht. Anders dan eiser stelt, baseert verweerder zijn oordeel niet enkel op de documenten die door Bureau Documenten zijn onderzocht, maar ook in belangrijke mate op de verklaringen van eiser. Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat eiser niet kan verklaren waarom het een probleem was dat hij op de plek was waar hij de voormalig president heeft gezien en dat wat daarover wordt verklaard enkel berust op speculaties en vermoedens. Voorts heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mensen die bij hem aan de deur kwamen iets daarmee te maken hadden en eiser ook heeft verklaard dat hij niet weet waarom die mensen aan de deur kwamen. Over de foto waarop een wapen te zien is en waarbij de naam ‘ [A] is vermeld, een naam die eiser als gesteld gebruikt, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken in welke context de foto is gestuurd, dat niet is gebleken dat de foto afkomstig is van de mensen die bij eiser aan de deur zijn geweest en dat de ‘file path name’ vragen oproept. Eiser heeft geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat de ‘file path name’ een datum noemt in 2014, terwijl de gestelde bedreigingen pas in 2016 zouden hebben plaatsgevonden.
18. Verder heeft verweerder eiser niet hoeven volgen in het standpunt dat hij in verband met het moment dat hij de president zag twee keer is opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. Los van de vraag of de oproepen bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven blijkt daaruit niet wat de reden van oproeping is. Verweerder heeft zich ook op het standpunt mogen stellen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaring dat terwijl er een arrestatiebevel zou zijn uitgevaardigd, hij een aantal maanden heeft geaarzeld om het land te verlaten.
19. Ter zitting heeft eiser betreffende de beroepsgrond over de situatie van terugkeerders toegelicht dat geen sprake is van een situatie waarin terugkeerders in het algemeen een risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM, maar dat eiser gelet op de oproepen van de rechtbank en vanwege de onttrekking aan de dienstplicht een risico loopt. Ten aanzien van het gestelde risico vanwege de oproepen van de rechtbank, los bezien van het asielrelaas, volgt de rechtbank dat mede gelet op wat hiervoor over die oproepen is overwogen niet. Daarnaast is het enkele gegeven dat een advocaat in Soedan heeft bevestigd dat er een strafzaak tegen eiser loopt onvoldoende om het gestelde risico aan te nemen, temeer omdat de aard van de strafzaak onbekend is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dienstplichtigen/dienstweigeraars in Soedan in het landenbeleid van verweerder niet als risicogroep zijn aangewezen. De ter zitting gestelde omstandigheid dat hij uitstel heeft verkregen van het vervullen van de dienstplicht vanwege zijn studie kan hem reeds om die reden niet baten. Verder heeft verweerder mogen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij wordt gezien als iemand die zich onttrekt aan de dienstplicht. Uit de verklaringen van eiser tijdens het eerste gehoor en het nader gehoor blijkt immers dat eiser heeft verklaard dat hij niet is opgeroepen voor de dienstplicht. In de zaak die ten grondslag ligt aan de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, waar eiser naar verwijst, was de situatie van de vreemdeling anders dan die van eiser. Het gehele asielrelaas van die vreemdeling, waaronder de poging tot rekrutering voor het leger, en het in brand steken van het dorp van de vreemdeling door het leger toen de rekrutering tevergeefs bleek, was geloofwaardig geacht. De rechtbank stelt in die zaak vast dat niet meer in geschil is dat eiser geacht wordt zowel de militaire dienstplicht als de nationale dienstplicht te vervullen en dat het aannemelijk is dat eiser daarbij zal moeten deelnemen aan gevechtshandelingen. Ten aanzien van de vraag of eiser daarbij zal worden ingezet tegen medeburgers was sprake van een motiveringsgebrek. Nu eiser niet in een vergelijkbare situatie verkeert en ten aanzien van hem ter discussie staat of hij dienstplichtig is en niet aannemelijk is dat hij kan worden aangemerkt als iemand die zich aan dienstplicht heeft onttrokken omdat hij zoals hiervoor overwogen niet is opgeroepen voor de dienstplicht, kan de uitspraak hem niet baten. Voor zover eiser stelt dat hij niet is opgeroepen omdat hij uitstel heeft verkregen vanwege zijn studie, heeft eiser dat onvoldoende aannemelijk gemaakt omdat die stelling ook niet, althans onvoldoende is onderbouwd.
20. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij zich niet onverwijld heeft gemeld bij aankomst in Nederland. Dat eiser hiermee heeft gewacht doet mede afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser en de noodzaak van internationale bescherming. Ondanks dat het om een beperkte periode gaat, mag van eiser worden verwacht dat hij zich onverwijld meldt. Dat eiser van iemand had vernomen dat hij eerst een maand in Nederland moest verblijven voordat hij asiel kon aanvragen maakt dat niet anders. Van eiser kan worden verwacht dat hij, gezien de problemen die hij stelt te hebben in Soedan, zelf onderzoek doet naar de mogelijkheden om te vragen om bescherming.
21. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
22. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
23. Vanwege het in rechtsoverweging 15 geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.