ECLI:NL:RBDHA:2021:15681
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 13 april 2021 heeft eiser zijn bezwaren tegen de beslissing van verweerder toegelicht. Eiser betoogde dat de asielprocedure in Duitsland niet naar behoren is verlopen en dat hij niet de benodigde medische zorg heeft ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Duitsland zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd die zijn stellingen ondersteunen en dat hij niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland niet in staat was om te klagen over de behandeling door de autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.