ECLI:NL:RBDHA:2021:15681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 13 april 2021 heeft eiser zijn bezwaren tegen de beslissing van verweerder toegelicht. Eiser betoogde dat de asielprocedure in Duitsland niet naar behoren is verlopen en dat hij niet de benodigde medische zorg heeft ontvangen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Duitsland zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser geen medische documenten heeft overgelegd die zijn stellingen ondersteunen en dat hij niet heeft aangetoond dat hij in Duitsland niet in staat was om te klagen over de behandeling door de autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4414
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.N. Ali), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4415, plaatsgevonden op 13 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Fadel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Duitsland heeft ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser is het hier niet mee eens. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielaanvraag in behandeling moet nemen, omdat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens eiser is in Duitsland de asielprocedure niet in orde. Hij heeft dit zelf meegemaakt toen een hoor-medewerker stukken heeft weggegooid die eiser wilde indienen ten behoeve van zijn asielaanvraag. Vervolgens is hem niet de mogelijkheid geboden om alsnog relevante bewijsmiddelen in te brengen. Daar komt bij dat hij in Duitsland niet beschikte over tolken of rechtsbijstandverleners. Verder zijn de medische voorzieningen voor asielzoekers niet of nauwelijks beschikbaar. Dit laatste heeft
eiser ook meegemaakt, omdat hij in Duitsland niet de medische verzorging kreeg die hij nodig had. Eiser voert aan dat hij deze zaken moeilijk kan bewijzen, omdat sprake is van feitelijke handelingen van de Duitse autoriteiten. Het is voor hem dan ook niet mogelijk om dit te onderbouwen met documenten. Verder merkt eiser op dat hij in Duitsland is bestolen, mishandeld en aangevallen door medebewoners bij zijn opvangcentrum. Hij heeft aangifte gedaan, maar geen adequate bescherming gekregen van de Duitse autoriteiten. Eiser vreest dat hij in Duitsland weer het slachtoffer wordt van dezelfde groep mensen. Verder stelt eiser dat Duitsland het verbod op refoulement schendt, omdat hij door de Duitse autoriteiten zal worden uitgezet naar Saudi-Arabië. Daar is hij zijn leven niet zeker, aldus eiser. Ter onderbouwing verwijst eiser naar de volgende stukken: het artikel 'Disparities in health and acces to healthcare between asylum seekers and residents in Germany' van de website BMJ Open, gepubliceerd in 2015, het AIDA-rapport (update 2018) over Duitsland uit april 2019 en het ECRE Weekly Bulletin van 26 april 2019.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Duitsland heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Daarin is eiser niet geslaagd.
4. Uit de verklaringen van eiser volgt een beeld dat hij door de Duitse autoriteiten niet naar behoren is behandeld. Om van deze verklaringen uit te kunnen gaan en hier gevolgen aan te verbinden, heeft de rechtbank hiervan onderbouwing nodig. De door eiser aangehaalde algemene rapporten en artikelen geven echter onvoldoende aanknopingspunten voor de stellingen van eiser. Daarvoor is allereerst relevant dat deze stukken uit 2015 en 2019 komen. Als deze stukken destijds al voldoende waren voor de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, is het nog maar de vraag of de situatie nog steeds zo is of erger geworden is. Deze stukken zeggen vervolgens ook niet iets over de persoonlijke situatie van eiser of over zaken waar hij specifiek tegenaan is gelopen in Duitsland.
5. De rechtbank overweegt dat eiser verder geen stukken heeft overgelegd ten onderbouwing van zijn stellingen dat de asielprocedure onzorgvuldig is geweest, dat hij niet de benodigde medische zorg heeft gekregen en dat zijn gezondheidstoestand daardoor achteruit is gegaan. Eiser heeft geen medische documenten uit Duitsland overgelegd en ter zitting heeft eiser desgevraagd ook niet kunnen aangeven welke zorg hij nodig had gehad die hij niet heeft gekregen in Duitsland. Dat eiser verder stelt dat hij de feitelijke handelingen van de Duitse autoriteiten niet met documenten kan bewijzen, betekent niet dat hij dit in het geheel niet zou kunnen onderbouwen. Verweerder stelt namelijk terecht dat het bij voorkomende problemen aan eiser is om hierover in Duitsland te klagen. Eiser heeft echter op geen manier onderbouwd dat hij pogingen heeft ondernomen om over deze feitelijke handelingen, zoals van de hoor-medewerker die zijn papieren zou hebben weggegooid of de weigering van de medische zorg, te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Ook had het op de weg van eiser gelegen om in Duitsland te klagen over het gegeven dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om nog nadere stukken ter onderbouwing van zijn asielaanvraag in te dienen. Het is niet gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk is. Dat hij niet wist hoe dit moest, maakt dit niet anders. Hij had hierbij eventueel om hulp kunnen vragen.
6. Ten aanzien van de stelling van eiser dat de Duitse autoriteiten hem geen bescherming bieden overweegt de rechtbank dat uit de vertaling van de Duitse documenten
blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om aangifte te doen tegen de mensen die hem hebben bedreigd, dat deze aangifte in behandeling is genomen en dat er daadwerkelijk iemand is veroordeeld. Verder volgt uit de stukken ook dat enkele andere mensen die eiser genoemd heeft bij zijn aangifte, Duitsland hebben verlaten. Weliswaar is een andere zaak van hem geseponeerd, maar hieruit volgt niet een beeld dat eisers aangifte niet serieus wordt genomen. De rechtbank begrijpt dat eiser door deze gebeurtenissen angstig is geworden, maar uit zijn verhaal en de stukken blijkt niet dat hem in dat kader geen adequate bescherming is geboden of dat de Duitse autoriteiten deze bescherming niet opnieuw zouden kunnen of willen bieden bij terugkeer naar Duitsland.
7. Vervolgens stelt verweerder terecht dat Duitsland met het claimakkoord heeft aangegeven dat een nieuw asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van schending van het verbod van réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar Saoedi Arabië zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet
8. Verder voert eiser aan dat hij vanwege zijn persoonlijke omstandigheden niet zomaar aan Duitsland kan worden overgedragen. Volgens eiser is hij een extra kwetsbare asielzoeker. Eiser heeft allerlei medische klachten en zit in een rolstoel. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een foto, een afsprakenkaart en een brief van de afdeling Orthopedie van het Flevoziekenhuis. Verder heeft eiser ook een patiëntendossier overgelegd. De gemachtigde van eiser heeft er ter zitting ook op gewezen dat eiser in december suïcidale gedachtes had en dat dit uit het dossier volgt, maar dat het dossier vooral de algehele slechte gezondheidssituatie van eiser weergeeft. Eiser gaat ervan uit dat hij bij terugkeer naar Duitsland wederom niet de benodigde zorg zal krijgen die hij als extra kwetsbare persoon nodig heeft. Eiser voert dan ook aan dat verweerder in dit kader aanvullende garanties moet vragen aan de Duitse autoriteiten in de zin dat de Duitse autoriteiten garanderen dat eiser deze zorg wel zal krijgen. Daar merkt eiser bij op dat verweerder zijn medische situatie niet heeft gedeeld met de Duitse autoriteiten. Eiser wijst er verder op dat zijn medische situatie op een aanzienlijke en onomkeerbare wijze achteruit zal gaan bij overdracht. Daar komt bij dat eiser vanwege zijn medische situatie een verhoogd risico heeft op het krijgen van het coronavirus. Daar heeft verweerder geen rekening mee gehouden.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn medische gesteldheid niet kan worden overgedragen aan Duitsland. Eiser zit in een rolstoel. Uit het dossier blijkt dat hij problemen heeft aan zijn linker been en onder behandeling staat bij de afdeling Neurologie. Verder blijkt uit het dossier dat eiser door een Orthopedisch Chirurg is doorverwezen naar Fysiotherapie/Oefentherapie. Uit zijn patiëntendossier blijkt verder onder meer dat hij poliepen in zijn darmen had en dat hij daarvoor is behandeld en dat hij slaapproblemen heeft. Ondanks dat het duidelijk is dat eiser medische klachten heeft, geven deze stukken geen informatie over de gevolgen van een overdracht voor eisers gezondheidstoestand. Verder blijkt niet dat het risico op een mogelijke achteruitgang van zijn medische gesteldheid als gevolg van de overdracht als reëel of hoog is ingeschat. Om te kunnen concluderen dat hiervan sprake is, heeft de rechtbank objectieve gegevens nodig waaruit de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen
daarvoor van een overdracht blijkt. 1 Die zijn er op dit moment niet. Ook in de uitbraak van het coronavirus ziet de rechtbank dit niet. Er is sprake van een pandemie waarvan de gevolgen voor asielzoekers aangaande het risico op besmetting en toename aan spanningen als gevolg van beperkende maatregelen in Duitsland niet anders zullen zijn dan in Nederland. Daar komt bij dat niet is gebleken dat eiser in de volgens de RIVM erkende risicogroepen valt en dat vreemdelingen met het coronavirus in Duitsland niet de medische zorg krijgen die zij nodig hebben.
10. Dat verweerder aanvullende garanties moet vragen aan de Duitse autoriteiten, volgt de rechtbank niet. Bij de zitting was verweerder voor het eerst in de gelegenheid om te reageren op de nieuwe medische stukken die eiser in beroep heeft overgelegd, waaronder het medisch patiëntendossier. Verweerder heeft ter zitting over de medische klachten die uit deze stukken blijken terecht gesteld dat hij er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Duitsland eiser de benodigde medische zorg zal bieden. Verweerder mag er ook van uitgaan dat de zorg in Duitsland vergelijkbaar is met die in Nederland. In de enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat hij geen medische zorg in Duitsland kreeg, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor een andere conclusie. Daar komt bij dat uit de door eiser ingediende stukken blijkt dat hij van de Duitse autoriteiten een pas voor gehandicapten heeft gekregen. Hieruit heeft verweerder mogen afleiden dat de Duitse autoriteiten de invaliditeit van eiser erkennen. Verder heeft verweerder op de zitting toegezegd dat hij voor de feitelijke overdracht de medische informatie over eiser aan de Duitse autoriteiten zal meedelen, mits eiser daar toestemming voor geeft. Als de Duitse autoriteiten aangeven eiser niet te kunnen ontvangen, zal de overdracht niet doorgaan
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en daarbij heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
1 Zie ter vergelijking ABRvS, 30 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2580.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
20 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.