ECLI:NL:RBDHA:2021:15695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4811
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 13 april 2021 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het beroep gehandhaafd.

De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat eiser in een eerder vertrekgesprek had aangegeven terug te willen naar Italië. Eiser voerde aan dat hij in Italië schandelijk en mensonterend behandeld was en dat hij niet veilig kon zijn in Italië, verwijzend naar het arrest Tarakhel en tekortkomingen in het Italiaanse opvangsysteem. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende heeft aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd zou zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4811
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4812, plaatsgevonden op 13 april 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en zij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat eiser geen procesbelang heeft. In een vertrekgesprek van
7 april 2021 heeft eiser namelijk aangegeven dat hij zijn beroep wil intrekken en zo snel mogelijk terug wil naar Italië. Momenteel zit eiser in detentie omdat hij volgens verweerder drie keer heeft geprobeerd illegaal Nederland te verlaten.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding om het beroep van eiser niet-ontvankelijk te verklaren en aan te nemen dat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank heeft
namelijk geen bericht hierover of een intrekking van het beroep van de gemachtigde van eiser ontvangen. Bovendien beschikt de rechtbank niet over de onderliggende stukken, zoals het vertrekgesprek van 7 april 2021. De rechtbank kan dus niet verifiëren of eiser het onderhavige beroep wilde intrekken. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser zijn beroep wil handhaven en het procesbelang niet ontbreekt.
4. Eiser voert aan dat hij schandelijk en mensonterend is behandeld in detentie door mensen uit het Italiaanse systeem. Hij stelt dat klagen hierover bij de Italiaanse autoriteiten in de praktijk niet werkt. Er zijn veel verhalen van asielzoekers die probeerden aangifte te doen bij de politie van wangedrag door politie of derden, maar werden weggestuurd en niet in de gelegenheid werden gesteld om aangifte te doen. Eiser zoekt veiligheid en bescherming en dit is voor hem niet beschikbaar in Italië. Niet in de laatste plaats omdat zijn land van herkomst in Italië als veilig land is aangemerkt. Eiser voert verder aan dat hij als alleenstaande jonge man en gelet op zijn persoonlijke omstandigheden onder het bereik van het arrest Tarakhel valt als bijzonder kwetsbaar persoon. Het arrest Tarakhel is van toepassing op de zaak van eiser, omdat de kern van het arrest is dat overdracht van Dublinclaimanten aan Italië mogelijk leidt tot schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en daarnaast mogelijk tot schending van het verbod op réfoulement. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt of en hoe Italië voldoet aan de opvang van bijzonder kwetsbare personen. De tekortkomingen in de opvang(faciliteiten) in Italië zijn structureel en systemisch van aard. De impact van die tekortkomingen is verergerd met de inwerkingtreding van het Salvinidecreet in Italië per november 2018. Daarnaast is ook de impact van de coronacrisis van belang en verweerder heeft niet in de besluitvorming betrokken of en op welke wijze de coronapandemie van invloed is geweest op het niveau en het bestaan van opvang voor kwetsbare asielzoekers. Eiser wijst verder ook op de getroffen interim measures door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 29 april 2020 waarin de rechtbank heeft overwogen dat de huidige aanpak van verweerder onjuist is en in strijd met de wet.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Eiser heeft geen rapporten overgelegd waaruit volgt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft ook niet nader onderbouwd dat de opvangvoorzieningen systematische tekortkomingen kennen. Daarbij heeft de ABRvS in verschillende uitspraken geoordeeld, dat hoewel de voorzieningen zijn versoberd sinds het Salvini-decreet, dit niet betekent dat de voorzieningen niet meer voldoen en niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan zou mogen worden. Eiser heeft verder ook niet met stukken onderbouwd dat de opvangvoorzieningen door de gevolgen van de coronapandemie niet meer voldoen.
7. Voor zover eiser stelt dat overdracht naar Italië een risico op indirect réfoulement oplevert, overweegt de rechtbank als volgt. Italië garandeert met het claimakkoord dat het onderhavige asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
8. Ook met het beroep van eiser op het arrest Tarakhel en de door het EHRM getroffen interim measures onderbouwt hij niet dat verweerder in zijn geval niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie vergelijkbaar is met het arrest Tarakhel of de zaken van de interim measures. In deze zaken ging het om bijzonder kwetsbare personen. Eiser heeft niet onderbouwd waarom hij ook als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Zijn stelling dat hij een alleenstaande jonge man is, is hiertoe niet voldoende. Uit vaste rechtspraak volgt namelijk dat met ‘kwetsbare asielzoeker’ wordt gedoeld op minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, bejaarden, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die gefolterd of verkracht zijn of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld hebben ondergaan.2 Eiser heeft in dit kader daarom niet aangetoond dat hij persoonlijk bijzondere opvangbehoeftes heeft op grond waarvan aanvullende garanties zouden moeten worden verkregen van de Italiaanse autoriteiten.
9. Verder volgt ook uit de verklaringen van eiser niet dat hij in een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie zal terechtkomen bij overdracht aan Italië. Eiser heeft niet met stukken onderbouwd dat hij onmenselijk is behandeld in detentie. Daarbij is het van belang dat hij de Italiaanse autoriteiten in een dergelijk geval om bescherming verzoekt of bij deze (hogere) autoriteiten klaagt over zijn behandeling. Eiser heeft niet gesteld of aangetoond dat hij heeft geprobeerd te klagen. Anders dan eiser stelt, heeft hij dan ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen geen zin zou hebben.
10. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 Het arrest van het EHRM van 19 januari 2012, Popov tegen Frankrijk, nrs. 39472/07 en 39474/07.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.