ECLI:NL:RBDHA:2021:15697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
NL21.4763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische vluchteling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 april 2021 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de Italiaanse autoriteiten op 22 januari 2021 fictief hebben ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag en dit op 19 februari 2021 expliciet hebben bevestigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft aangetoond dat hij in Italië geen asielrechtelijke bescherming kan krijgen. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, wat inhoudt dat de Nederlandse autoriteiten mogen uitgaan van de zorgvuldigheid van de Italiaanse asielprocedure. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat er sprake is van tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris het asielverzoek van de eiser op goede gronden niet in behandeling heeft genomen en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er zijn geen redenen voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een bevestiging van de toepassing van de Dublinverordening in asielprocedures, waarbij de verantwoordelijkheden van lidstaten onderling worden erkend. De rechtbank heeft benadrukt dat het aan de eiser is om aan te tonen dat de situatie in Italië niet voldoet aan de vereisten voor een eerlijke behandeling van zijn asielverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.4763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.H. Hekman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.4764, plaatsgevonden op 13 april 2021. De gemachtigde van eiser heeft laten weten dat eiser en hij niet bij de zitting aanwezig zullen zijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben op 22 januari 2021 fictief ingestemd met deze verantwoordelijkheid en ze hebben op 19 februari 2021 dit expliciet bevestigd.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij in Italië geen asielrechtelijke bescherming heeft kunnen krijgen, terwijl hij een vluchteling is uit Syrië en zijn nationaliteit en identiteit niet ter discussie staan. Eiser is verder bijgestaan door een advocaat die nu strafrechtelijk wordt vervolgd. Ter onderbouwing heeft eiser een visitekaartje van zijn advocaat overgelegd en een krantenartikel waarin staat dat deze advocaat aan het hoofd van een mensensmokkeloperatie heeft gestaan. Er zijn op zijn minst ernstige twijfels gerezen over de zorgvuldigheid waarmee het asielverzoek van eiser is behandeld. Het lijkt er eveneens op
dat wellicht vanwege de ten onrechte strafrechtelijke veroordeling van eiser hem een asielstatus wordt onthouden. Verweerder had moeten verifiëren of inmiddels een asielstatus is verleend in Italië of dat zijn asielverzoek is afgewezen. Vooralsnog dient het ervoor te worden gehouden dat een overdracht aan de Italiaanse autoriteiten een risico op indirect réfoulement oplevert en dus in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in het Italiaanse asiel - en opvangsysteem. Ook uit de verklaringen van eiser zelf, het nieuwsbericht en de brief van de Questura die hij heeft overgelegd volgt dit niet. Eiser heeft allereerst zelf verklaard dat hij uit Italië is vertrokken voordat hij een beslissing op zijn asielaanvraag heeft gekregen. Italië heeft het claimakkoord verder geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening wat inhoudt dat het asielverzoek van eiser nog in behandeling is. Het is alleen daarom al niet gebleken dat Italië hem een asielstatus zal onthouden vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling. Verweerder heeft naar de status van dit asielverzoek dan ook verder geen onderzoek hoeven doen. Verder stelt verweerder terecht dat Italië met het claimakkoord garandeert dat het onderhavige asielverzoek in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Verder is ook niet gebleken dat de asielprocedure van eiser onzorgvuldig is geweest. Eiser heeft zelf verklaard dat hij verschillende gesprekken over zijn asielmotieven heeft gehad. Verweerder stelt verder terecht dat de stelling van eiser dat zijn advocaat strafrechtelijk wordt vervolgd, niet laat zien op welke wijze eiser daardoor is of wordt benadeeld. Bovendien heeft eiser met het overgelegde visitekaartje ook niet aangetoond dat de advocaat van het krantenartikel zijn advocaat was. Ten slotte heeft verweerder terecht gesteld dat eiser bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten moet klagen indien hij van mening is dat Italië zich niet aan de richtlijnen houdt. Het is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien om het asielverzoek van eiser aan zich te trekken op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft gemotiveerd en voorbereid en op goede gronden het asielverzoek van eiser
niet in behandeling heeft genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. M. Eversteijn T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.