ECLI:NL:RBDHA:2021:15756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
21/315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/315
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1984, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P. Guerain).

Procesverloop

Met het besluit van 30 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser, tot het verlenen van een document waaruit rechtmatig verblijf blijkt, afgewezen.
Met het besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. van Elp, kantoorgenoot van mr. D.W.M. van Erp. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd en de door hem ingevulde verklaring omtrent vermogen.
Feiten
2. Eiser heeft op 17 juni 2020 een aanvraag ingediend voor afgifte van een document waaruit een afgeleid verblijfsrecht [1] blijkt, vanwege de (gestelde) zorg voor [A 1] (hierna: [A 1] ). Volgens eiser is dit zijn dochtertje. Op de aanvraag staat als naam [C 1] , met als nationaliteit die van Sierra-Leone.
3. [A 1] is minderjarig (13 jaar) en heeft de Nederlandse nationaliteit. Haar moeder is [A 2] (hierna: moeder), zij heeft ook de Nederlandse nationaliteit.
4. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser, tot het verlenen van een document waaruit rechtmatig verblijf blijkt, afgewezen. Eiser heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
Inhoud/ essentie van het bestreden besluit
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf bij [A 1] op grond van het Chavez-Vilchez- arrest. De identiteit en nationaliteit van eiser kunnen namelijk niet worden vastgesteld (a). Hierdoor staat de familierechterlijke relatie tussen eiser en [A 1] niet vast (b). Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk zorg en opvoedtaken verricht. De kinderen [A 1] en [B] wonen bij moeder en zij zorgt voor hen (c). Het ligt in de lijn der verwachting dat [A 1] bij moeder blijft wonen, als eiser geen verblijfsrecht krijgt. Er kan daarom niet worden vastgesteld, dat [A 1] gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als eiser geen verblijf in Nederland wordt toegestaan (d).
6. Verder is het zo dat de rechtbank Den Haag eerder heeft geoordeeld dat van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. [2] Tot slot ligt het op de weg van eiser om bewijsstukken te overleggen over de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht. Eiser heeft niet gemotiveerd over welke stukken hij niet de beschikking kan krijgen.
Standpunt van eiser (in essentie weergegeven)
7. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag voor een afgeleid verblijf bij [A 1] . De identiteit van eiser is vast komen te staan (a). Daarbij heeft hij [A 1] erkend en is hierdoor juridisch ouder geworden. Dat een Nigeriaans paspoort is aangetroffen met hierop een andere naam maakt dit niet anders. Een familierechtelijke relatie staat vast (b).
8. Daarnaast verricht eiser wel degelijk zorg- en opvoedtaken (c). Dit blijkt uit het gegeven dat zowel [A 1] als [B] hem hebben opgezocht tijdens de detentieperiode. Ook heeft eiser financiële overboekingen gedaan voor het onderhoud van de kinderen en skype-aanvragen gedaan om gesprekken met hen te kunnen voeren. Uit foto’s en verklaringen van moeder blijkt dat eiser zowel vóór als tijdens de detentie zich met de opvoeding van de kinderen heeft bemoeid. Zo betaalde hij kleren en zwemlessen, ging naar speeltuinen en pretparken en deed alledaagse dingen met de kinderen.
9. Eiser stelt dat er een afhankelijkheidsverhouding is tussen hem en de kinderen (d). Hij heeft namelijk met moeder en de kinderen samengewoond, dat dit nu niet meer zo is door de relatiebreuk kan hem niet worden tegengeworpen. Het is relevant dat moeder, die Unieburger is, zorg en opvoedtaken verricht maar dit is niet doorslaggevend. Andere omstandigheden moeten ook meewegen, waaronder het risico dat voor het evenwicht van het kind ontstaat als het gescheiden wordt van een ouder. [A 1] is nu 13 jaar, dit is een leeftijd waarbij een vaderfiguur een belangrijke rol speelt. Zij heeft het grootste deel van haar leven een actieve vaderfiguur gehad en haar emotionele ontwikkeling wordt geschaad als eiser geen verblijfsrecht verleend wordt.
10. Verweerder stelt dat eiser een gevaar is voor de openbare orde en wijst op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 december 2020. Deze uitspraak staat nog niet in rechte vast, omdat hoger beroep is ingesteld. De verwijzing kan daarom geen standhouden. Ter zitting is opgemerkt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inmiddels bij uitspraak van 30 april 2021 genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft bevestigd.
Beoordeling door de rechtbank
11. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder met juistheid geen afgeleid verblijfsrecht heeft aangenomen op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Van belang is of wordt voldaan aan de voorwaarden a tot en met d van paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc.). Alleen als dit het geval is wordt toegekomen aan de vraag of eiser terecht is tegengeworpen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde.
12. Het beleid van verweerder voor de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). In dit beleid staat, voor zover hier relevant, het volgende vermeld:
“Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vreemdelingenwet 2000 als aanallevolgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de vreemdeling moet zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk maken door het overleggen van een geldig document voor grensoverschrijding of een geldige identiteitskaart. Als de vreemdeling hieraan niet kan voldoen, moet hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantonen met andere middelen;
b. de vreemdeling heeft een minderjarig kind (dat wil zeggen: beneden de achttien jaar) dat in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit;
c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.”
13. Over de eerste voorwaarde heeft eiser aangevoerd dat het gebruik van een alias niet afdoet aan het feit dat hij [A 1] heeft erkend en hiermee juridisch ouder is geworden. De rechtbank overweegt dat eiser zich heeft voorgedaan als [C 1] met de Sierra Leoonse nationaliteit, maar dat in de vetrekprocedure een paspoort is achterhaald waaruit blijkt dat hij [C 2] heet en de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Inmiddels erkent eiser dat dit paspoort de correcte informatie bevat. Dat aan eiser eerder een verblijfsvergunning is toegekend op de naam [C 1] is op zich juist. Dat hij daarom in Nederland van deze naam uit mocht gaan, is niet juist want het is aan eiser zelf te wijten dat hij destijds een verblijfsvergunning op deze naam heeft gekregen. De rechtbank overweegt verder dat zowel de aanvraag van 26 mei 2020 tot het verlenen van een document waaruit rechtmatig verblijf blijkt, als deze beroepsprocedure die daarvan het gevolg is, zijn ingesteld onder de naam [eiser] en dat eiser niet uit zichzelf de juiste gegevens over zijn identiteit en nationaliteit aan verweerder heeft gegeven. De bewijslast rust blijkens de bewoordingen uit paragraaf B10/2.2 Vc. wel op eiser. Om deze reden is niet voldaan aan voorwaarde a.
14. Wat betreft voorwaarde b geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat [A 1] de Nederlandse nationaliteit heeft en minderjarig is. Het is alleen de vraag of kan worden aangenomen dat zij de dochter van eiser is. Volgens eiser is dit het geval, omdat hij [A 1] heeft erkend. De rechtbank overweegt dat gezien het voorgaande twijfel bestaat over de identiteit van eiser en dat hij hier niet uit zichzelf correcte informatie over heeft verstrekt. Hierdoor is het niet mogelijk met zekerheid vast te stellen of [A 1] wel eisers dochter is.
Alhoewel met de vaststelling dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde(n) a (en b) formeel het beroep op paragraaf B10/2.2. al afstuit, bespreekt de rechtbank voor de volledigheid ook de overige voorwaarden.
15. Eiser stelt dat hij daadwerkelijk zorgtaken verricht voor [A 1] (voorwaarde c). Dit zou blijken uit het bezoek van [A 1] tijdens de detentieperiode, aanvragen voor skypegesprekken, geldoverboekingen, foto’s en verklaringen van de moeder van [A 1] . Verweerder stelt hier tegenover dat skype-aanvragen zijn gedaan, maar niet is gebleken met wie eiser heeft gesproken. Eiser heeft weliswaar recent geld overgeboekt maar er is niet gebleken van eerdere financiële bijdragen voor de opvoeding. De foto’s zijn een momentopname en het is niet duidelijk wanneer deze zijn gemaakt. De verklaring van moeder en de kinderen zijn volgens verweerder niet afkomstig van een objectieve bron.
De rechtbank overweegt dat uit wat eiser naar voren heeft gebracht niet een structurele bijdrage aan de opvoeding blijkt. Er zijn bijvoorbeeld geen gegevens waaruit vaste periodieke financiële ondersteuning volgt over een langere periode, ook zijn er geen gegevens zoals een ouderplan of anderszins vaste bezoekafspraken van [A 1] bij eiser. Volgens moeder waren die er ook niet. Zij heeft wel verklaard dat [A 1] om het weekend en in de vakanties bij eiser logeerde, maar dat is niet van een onderbouwing voorzien. Wellicht geeft eiser om [A 1] , maar foto’s en aanmeldingen voor skype-afspraken en een paar bezoeken zijn onvoldoende om het verrichten van daadwerkelijke zorgtaken aan te nemen. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat verklaringen van moeder en de kinderen niet uit objectieve bron afkomstig zijn.
16. Eiser voert tot slot aan dat [A 1] nu 13 jaar is en dat het op deze leeftijd belangrijk is een vader in haar leven te hebben. Het gaat er op grond van het Chavez-Vilchez- arrest om of er een dusdanige afhankelijkheidsverhouding is tussen het kind en de ouder, dat het kind in geval van uitzetting van de ouder ook gedwongen wordt de EU te verlaten (voorwaarde d). De rechtbank overweegt dat [A 1] bij haar moeder woont en door haar verzorgt wordt. Het is dus niet zo dat [A 1] niet in Nederland kan blijven bij uitzetting van eiser. Daarbij heeft eiser een periode van ruim drie jaar in detentie gezeten vanwege strafrechtelijke veroordelingen voor het handelen in/smokkelen van harddrugs en aansluitend in vreemdelingenbewaring. Ook in deze periode verbleef [A 1] in Nederland zonder terug te kunnen vallen op de zorg van eiser.
17. Gezien het voorgaande voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf op grond van artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez. Om deze reden wordt niet toegekomen aan een beoordeling van het door verweerder gestelde gevaar voor de openbare orde. Het beroep is namelijk om de eerder genoemde redenen al ongegrond.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
19. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354 (Chavez-Vilchez)
2.Uitspraak rechtbank Den Haag van 16 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12880, r.o. 18