ECLI:NL:RBDHA:2021:15761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/8996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en geen blijvende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse man, en de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de echtgenote, die een WGA-uitkering ontvangt, niet voldeed aan het middelenvereiste. De rechtbank oordeelde dat de uitkering van de echtgenote niet voldoende was om in de basisbehoeften te voorzien en dat er geen blijvende arbeidsongeschiktheid was vastgesteld. Eiser voerde aan dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van eiser en zijn gezin. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag terecht was en dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/8996

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1986, eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder),
en

de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de door [A] (referente) ten behoeve van eiser ingediende aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referente afgewezen.
Bij besluit van 12 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-beeldverbinding plaatsgevonden op 20 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw Ismahane. Ook is referente verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser woont in Marokko en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 28 februari 2020 een mvv aangevraagd, omdat hij bij zijn echtgenote (referente) in Nederland wil verblijven.
Reden van afwijzing
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referente niet voldoende middelen van bestaan(middelenvereiste) heeft. De uitkering van € 639,02, die referente op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (de WGA) ontvangt, is namelijk lager dan het vereiste bestaansminimum. Verder is de uitkering van € 272,83, die referente op grond van de Toeslagenwet ontvangt, niet zelfstandig omdat voor deze uitkering geen premies worden afgedragen. Verweerder neemt geen blijvende arbeidsongeschiktheid van referente aan. [1] Vrijstelling van het middelenvereiste voor referente is daarom niet mogelijk, aldus verweerder. Verweerder heeft het verzoek om de hardheidsclausule toe te passen afgewezen.
3. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de beslissing om de mvv-aanvraag af te wijzen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2] Het belang van het economisch welzijn van Nederland weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser, referente en hun kinderen.
Middelenvereiste
4. Eiser voert aan dat referente blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Referente ontvangt een WGA-uitkering en dat zal ook zo blijven. Uit de meest recente beoordeling door het UWV van 17 mei 2018 blijkt dat alleen op het punt van de psychische belastbaarheid van referente nog verbetering mogelijk is. Verweerder had referente daarom moeten vrijstellen van het middelenvereiste, aldus eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder referente niet heeft hoeven vrijstellen van het middelenvereiste en licht dit als volgt toe. Verweerder neemt geen blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als iemand een WGA-uitkering ontvangt. Voor het aannemen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid verlangt verweerder namelijk dat referente een uitkering ontvangt op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Het is vaste rechtspraak [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het beleid dat verweerder in dit kader hanteert niet onredelijk is. Verweerder mag van de besluitvorming van het UWV uitgaan. Indien het UWV volgens referente haar ten onrechte geen uitkering op grond van de IVA heeft verleend, ligt het op haar weg om rechtsmiddelen in te stellen tegen de besluitvorming van het UWV.
6. Eiser voert verder aan dat referente over voldoende middelen van bestaan beschikt. Referente kan op dit moment namelijk rondkomen van de uitkering die zij ontvangt, omdat zij geen huur hoeft te betalen. Eiser en referente hoeven daarom ook geen beroep te doen op de openbare kas. Verweerder heeft deze individuele omstandigheden onvoldoende meegewogen. Eiser doet een beroep op de arresten van het Hof van Justitie Chakroun [4] en Khachab. [5]
7. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat referente op dit moment al een uitkering op grond van Toeslagenwet ontvangt. Zij doet dus al een beroep op de openbare kas. Daarnaast telt het bedrag dat iemand op grond van de Toeslagenwet ontvangt niet mee bij de berekening van het totale inkomen. [6] Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat referente alleen kan rondkomen van haar WGA-uitkering.

Hardheidsclausule

8. Eiser voert verder aan dat verweerder aanleiding hadden moeten zien om af te wijken van het beleid. [7] Het feit dat referente al meer dan vijf jaar arbeidsongeschikt is, maakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiser verwijst in dit kader naar het beleid [8] over (vrijstelling van het) middelenvereiste wanneer iemand een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangt. Indien referente bijstand zou hebben gehad zou zij (de afgelopen vijf jaar) zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen in het kader van de Pw. Op grond van het door verweerder gevoerde beleid zou zij dan zijn vrijgesteld van het middelenvereiste.
9. De rechtbank overweegt dat niet vaststaat of referente zonder meer zou zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichting in het kader van de Pw. Referente ontvangt immers geen bijstandsuitkering en er heeft dus nooit een beoordeling plaatsgevonden van de arbeidsongeschiktheid van referente in het kader van de Pw. Alleen al daarom slaagt de beroepsgrond niet.
Artikel 8 EVRM
10. Tot slot voert eiser aan dat de weigering van de mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er zijn objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, omdat de kinderen van eiser en referente nog nooit in Marokko zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg voor referente ook beschikbaar is in Marokko.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt moet worden in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij nog nooit een verblijfsvergunning voor Nederland heeft gehad en dit dus een eerste toelating betreft. Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mee mogen wegen dat hij geen verblijfsrecht had in Nederland toen hij het gezinsleven met referente startte en dat hij er daarom niet op kon vertrouwen dat hij het gezinsleven in Nederland mocht gaan uitoefenen. Daarnaast heeft verweerder er op mogen wijzen dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste en dat voor Nederland het economisch belang zwaar weegt. Het is niet de bedoeling dat de overheid betaalt voor vestiging van een gezinslid in Nederland. Ten slotte heeft verweerder mee mogen wegen dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de stelling dat de (medische) behandeling van referente in Nederland moet worden voortgezet niet met stukken is onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de kinderen van eiser en referente nog erg jong zijn en zij zich daarom nog kunnen aanpassen aan een nieuwe situatie. Verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en referente, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
Hoorplicht
12. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van het horen kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Dit volgt uit paragraaf B7/2.1.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1648).
4.ECLI:EU:C:2010:117.
5.ECLI:EU:C:2016:285.
6.Dit volgt uit paragraaf B1/4.3 van de Vc.
7.op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.in paragraaf B7/2.1.1. van de Vc.