Overwegingen
1. Eiser woont in Marokko en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 28 februari 2020 een mvv aangevraagd, omdat hij bij zijn echtgenote (referente) in Nederland wil verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referente niet voldoende middelen van bestaan(middelenvereiste) heeft. De uitkering van € 639,02, die referente op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (de WGA) ontvangt, is namelijk lager dan het vereiste bestaansminimum. Verder is de uitkering van € 272,83, die referente op grond van de Toeslagenwet ontvangt, niet zelfstandig omdat voor deze uitkering geen premies worden afgedragen. Verweerder neemt geen blijvende arbeidsongeschiktheid van referente aan.Vrijstelling van het middelenvereiste voor referente is daarom niet mogelijk, aldus verweerder. Verweerder heeft het verzoek om de hardheidsclausule toe te passen afgewezen.
3. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de beslissing om de mvv-aanvraag af te wijzen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.Het belang van het economisch welzijn van Nederland weegt zwaarder dan het persoonlijk belang van eiser, referente en hun kinderen.
4. Eiser voert aan dat referente blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Referente ontvangt een WGA-uitkering en dat zal ook zo blijven. Uit de meest recente beoordeling door het UWV van 17 mei 2018 blijkt dat alleen op het punt van de psychische belastbaarheid van referente nog verbetering mogelijk is. Verweerder had referente daarom moeten vrijstellen van het middelenvereiste, aldus eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder referente niet heeft hoeven vrijstellen van het middelenvereiste en licht dit als volgt toe. Verweerder neemt geen blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als iemand een WGA-uitkering ontvangt. Voor het aannemen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid verlangt verweerder namelijk dat referente een uitkering ontvangt op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). Het is vaste rechtspraakvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat het beleid dat verweerder in dit kader hanteert niet onredelijk is. Verweerder mag van de besluitvorming van het UWV uitgaan. Indien het UWV volgens referente haar ten onrechte geen uitkering op grond van de IVA heeft verleend, ligt het op haar weg om rechtsmiddelen in te stellen tegen de besluitvorming van het UWV.
6. Eiser voert verder aan dat referente over voldoende middelen van bestaan beschikt. Referente kan op dit moment namelijk rondkomen van de uitkering die zij ontvangt, omdat zij geen huur hoeft te betalen. Eiser en referente hoeven daarom ook geen beroep te doen op de openbare kas. Verweerder heeft deze individuele omstandigheden onvoldoende meegewogen. Eiser doet een beroep op de arresten van het Hof van Justitie Chakrounen Khachab.
7. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt, omdat referente op dit moment al een uitkering op grond van Toeslagenwet ontvangt. Zij doet dus al een beroep op de openbare kas. Daarnaast telt het bedrag dat iemand op grond van de Toeslagenwet ontvangt niet mee bij de berekening van het totale inkomen.Tot slot heeft eiser niet onderbouwd dat referente alleen kan rondkomen van haar WGA-uitkering.
Hardheidsclausule
8. Eiser voert verder aan dat verweerder aanleiding hadden moeten zien om af te wijken van het beleid.Het feit dat referente al meer dan vijf jaar arbeidsongeschikt is, maakt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid. Eiser verwijst in dit kader naar het beleidover (vrijstelling van het) middelenvereiste wanneer iemand een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangt. Indien referente bijstand zou hebben gehad zou zij (de afgelopen vijf jaar) zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen in het kader van de Pw. Op grond van het door verweerder gevoerde beleid zou zij dan zijn vrijgesteld van het middelenvereiste.
9. De rechtbank overweegt dat niet vaststaat of referente zonder meer zou zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichting in het kader van de Pw. Referente ontvangt immers geen bijstandsuitkering en er heeft dus nooit een beoordeling plaatsgevonden van de arbeidsongeschiktheid van referente in het kader van de Pw. Alleen al daarom slaagt de beroepsgrond niet.
10. Tot slot voert eiser aan dat de weigering van de mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Er zijn objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen, omdat de kinderen van eiser en referente nog nooit in Marokko zijn geweest. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat de noodzakelijke medische zorg voor referente ook beschikbaar is in Marokko.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging die in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt moet worden in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft daarbij in het nadeel van eiser mogen meewegen dat hij nog nooit een verblijfsvergunning voor Nederland heeft gehad en dit dus een eerste toelating betreft. Verweerder heeft ook in het nadeel van eiser mee mogen wegen dat hij geen verblijfsrecht had in Nederland toen hij het gezinsleven met referente startte en dat hij er daarom niet op kon vertrouwen dat hij het gezinsleven in Nederland mocht gaan uitoefenen. Daarnaast heeft verweerder er op mogen wijzen dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste en dat voor Nederland het economisch belang zwaar weegt. Het is niet de bedoeling dat de overheid betaalt voor vestiging van een gezinslid in Nederland. Ten slotte heeft verweerder mee mogen wegen dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Verweerder heeft terecht overwogen dat de stelling dat de (medische) behandeling van referente in Nederland moet worden voortgezet niet met stukken is onderbouwd. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de kinderen van eiser en referente nog erg jong zijn en zij zich daarom nog kunnen aanpassen aan een nieuwe situatie. Verweerder heeft tot de conclusie kunnen komen dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiser en referente, zodat geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM.
12. Met betrekking tot de stelling van eiser dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van het horen kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: