ECLI:NL:RBDHA:2021:15824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.7630
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublin-overdracht aan Italië

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die in het kader van de Dublinverordening niet naar Italië mocht worden overgedragen. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker, die claimde minderjarig te zijn, voerde aan dat de registratie van zijn leeftijd door de autoriteiten onjuist was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat er twijfels bestonden over de authenticiteit van de door verzoeker overgelegde identificatiedocumenten. De rechtbank heeft bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat er duidelijkheid is over zijn minderjarigheid. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de echtheid van de documenten en de verklaring van identiteit van de Afghaanse ambassade. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in asielprocedures, vooral wanneer de minderjarigheid van een verzoeker in het geding is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7630
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.7629, plaatsgevonden op 1 juni 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Deetman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het beroep tegen het bestreden besluit is behandeld op de zitting van 1 juni 2021, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft besloten het onderzoek in deze zaak te heropenen.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Verzoeker heeft bij zijn asielaanvraag opgegeven dat hij op [geboortedatum] 2005 is geboren en dat hij dus minderjarig is. In geschil is onder meer de vraag of verweerder verzoeker terecht heeft geregistreerd als meerderjarig.
4. Uit het rapport van gehoor van 30 januari 2021 blijkt dat de AVIM unaniem heeft geoordeeld dat verzoeker evident minderjarig is. Tijdens het gehoor van 1 februari 2021 heeft de gehoorambtenaar van verweerder vervolgens geoordeeld dat er twijfel bestaat over de door verzoeker opgegeven leeftijd. Dit verschil in conclusies leidt tot twijfel en de noodzaak tot het doen van nader onderzoek.1 Verweerder heeft daarom navraag gedaan bij de Italiaanse autoriteiten naar de leeftijdsregistratie van verzoeker daar. Hieruit is gebleken dat verzoeker in Italië als meerderjarige staat geregistreerd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 volgt dat in dat geval uitgegaan kan worden van meerderjarigheid, tenzij authentieke identificerende documenten zijn overgelegd waaruit minderjarigheid blijkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze niet zijn overgelegd. De door verzoeker voor het voornemen overgelegde tazkera is door de Koninklijke Marechaussee vals bevonden. De detaillering en gebruikte productie-/druk- en beveiligingstechnieken van het document komen niet overeen met intern bekende informatie. Verweerder stelt zich gelet hierop op het standpunt dat verzoeker zijn minderjarigheid niet heeft aangetoond.
5. Verzoeker voert hiertegen aan dat de tazkera die hij heeft overgelegd wel degelijk echt is. In het rapport van de Koninklijke Marechaussee is onvoldoende onderbouwd waarom de tazkera vals is. Verzoeker kan zich hiertegen niet verweren. Verzoeker heeft in beroep een verklaring omtrent zijn identiteit overgelegd die is afgegeven door de Afghaanse ambassade in Den Haag. Op dit document staat vermeld dat verzoeker op [geboortedatum] 2005 is geboren. Ter zitting heeft hij toegelicht dat dit document is afgegeven nadat hij een kopie van zijn tazkera aan de ambassade heeft overgelegd. Op de tazkera staat een registratienummer op basis waarvan de Afghaanse ambassade zijn gegevens in de systemen kon verifiëren. Verzoeker heeft verweerder ter zitting uitdrukkelijk verzocht om zijn tazkera (die hij niet van verweerder heeft teruggekregen) en de verklaring van identiteit op te sturen naar de Afghaanse ambassade in Den Haag om antwoord te krijgen op de vraag hoe de ambassade tot haar verklaring is gekomen en wat zij kan zeggen over de tazkera en de identiteit van verzoeker.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit het rapport van de Koninklijke Marechaussee blijkt dat de tazkera vals is en dat verweerder niet was gehouden om inhoudelijke informatie met betrekking tot het documentenonderzoek te overleggen. Over de verklaring van identiteit van de Afghaanse ambassade stelt verweerder zich op het standpunt dat aan de echtheid van het document niet wordt getwijfeld. Aan het document wordt echter geen bewijswaarde toegekend omdat de verklaring niet vermeldt op grond van welke informatiebron het is afgegeven. Als de verklaring is afgegeven op grond van een kopie van de tazkera dan is de verklaring afgegeven op basis van een vals document, waardoor er ook geen bewijswaarde aan wordt toegekend. Als de verklaring is afgegeven op basis van de eigen verklaringen van verzoeker, wordt er ook geen bewijswaarde aan toegekend.
1. Paragraaf C1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire en Werkinstructie 2018/19
2 De voorzieningenrechter wijst bij wijze van voorbeeld naar de uitspraken van 17 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134) en van 20 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:780)
7. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich wat betreft de authenticiteit van de tazkera mogen baseren op de resultaten van het documentenonderzoek van 30 maart 2021 dat door de Koninklijke Marechaussee is uitgevoerd. Er ligt geen contra-expertise waaruit blijkt dat aan deze resultaten moet worden getwijfeld. De voorzieningenrechter volgt verweerder dat bij deze stand van zaken de tazkera niet als authentiek identificerend document kan worden aangemerkt waarmee verzoeker heeft aangetoond dat hij minderjarig is. Ten aanzien van de wijze waarop de Koninklijke Marechaussee tot zijn onderzoeksresultaat is gekomen, is verweerder ook niet gehouden intern bekende informatie of overige onderbouwing aan verzoeker te overleggen, omdat zo wordt voorkomen dat verbeteringen in falsificaties kunnen worden aangebracht.
8. Verweerder twijfelt niet aan de echtheid van de door de ambassade verstrekte verklaring van identiteit, maar stelt zich op het standpunt dat niet duidelijk is op welke informatie en/of gegevens de ambassade zich heeft gebaseerd voor het afgeven van deze verklaring. Bij verweerder is bekend dat ambassades ook verklaringen van identiteit afgeven waarin wel de informatiebron wordt vermeld. Van de Afghaanse ambassade is volgens verweerder ook bekend dat zij dit doen. Verzoeker stelt dat de verklaring van identiteit is afgegeven aan de hand van zijn tazkera en het daarop vermelde registratienummer op basis waarvan de ambassade zijn persoonsgegevens kon nagaan. Verweerder heeft op zitting de ambassade aangewezen als instantie waarnaar een gewaarmerkt kopie van een document kan worden toegestuurd met de vraag of dit document kan worden gecontroleerd op echtheid. Gelet op het belang van de beantwoording van de vraag of hier sprake is van minderjarigheid acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder meewerkt aan een onderzoek naar de vraag hoe en op basis van welke gegevens de ambassade tot zijn beslissing heeft kunnen komen om een verklaring van identiteit af te geven.
9. Omdat het aan verzoeker is om aan te tonen dat hij minderjarig is, dient hij zich onder overlegging van de verklaring van identiteit tot de Afghaanse ambassade in Den Haag te wenden voor het stellen van vragen. De volgende vragen zijn van belang beantwoord te krijgen:
  • hoe en op basis van welke informatie en/of gegevens is de verklaring van identiteit verstrekt?
  • waarom hebben deze informatie en/of gegevens aanleiding gegeven tot het afgeven van de verklaring van identiteit?
  • indien de verklaring van identiteit is gebaseerd op de tazkera, is deze gecontroleerd op echtheid?
  • zo niet, wat is aanleiding geweest om de verklaring van identiteit desondanks af te geven en kan de tazkera alsnog worden onderzocht op echtheid?
  • staat op de tazkera een registratienummer vermeld op grond waarvan de persoonsgegevens zijn vastgesteld?
Verweerder dient zijn medewerking te verlenen aan dit onderzoek een gewaarmerkt kopie van de tazkera aan de ambassade toe te zenden. Het kan zijn dat verzoeker niet wil dat de ambassade bekend is met zijn bij de IND ingediende aanvraag. Dit kan gevoelig liggen. De toezending van het gewaarmerkte kopie kan dan ook via de advocaat aan de ambassade worden overgelegd. Het is aan partijen om hier dan nadere afspraken over te maken. Partijen dienen bij het benaderen van de ambassade en het toesturen van de stukken rekening te houden met onderstaande termijn van zes weken.
10. Verzoeker informeert de voorzieningenrechter uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak en zo mogelijk eerder over de uitkomst van deze navraag bij de Afghaanse ambassade. Indien de uitkomst niet binnen de hiervoor vermelde termijn aan de voorzieningenrechter is teruggekoppeld en/of indien antwoord van de ambassade binnen de hiervoor vermelde termijn uitblijft en er geen geldige reden voor verder uitstel is, zal de voorzieningenrechter uitspraak doen aan de hand van de thans beschikbare stukken. De beroepszaak met zaaknummer NL21.7629 wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst van het onderzoek bij de Afghaanse ambassade.
11. Omdat de procedure in beroep nu langer zal gaan duren dan de rechtbank had voorzien, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de voorlopige voorziening te treffen waar om is verzocht. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit en bepaalt dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het
verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
11 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.