ECLI:NL:RBDHA:2021:15844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.7524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat er geen vertrouwen meer kon worden gesteld in de Franse autoriteiten, verwijzend naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en naar relevante Europese rechtspraak, waaronder het arrest Jawo en het arrest N.H. tegen Frankrijk.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat de situatie in Frankrijk zodanig was dat overdracht aan Frankrijk in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft echter geen overtuigende informatie overgelegd die zou wijzen op structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij onvoldoende toegang had tot elementaire voorzieningen in Frankrijk en dat hij niet had onderbouwd dat hij geen bijstand van een advocaat had gekregen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat er geen risico bestond op schending van de rechten van eiser bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7524
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).
Procesverloop
Bij besluit van 14 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.7525, plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Diallo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Franse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat ten opzichte van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat overdracht in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij verwijst hiervoor onder meer naar het arrest Jawo en het arrest N.H. tegen Frankrijk van 2 juli 20201. Eiser kreeg namelijk geen of onvoldoende recht op elementaire voorzieningen. Er was in Frankrijk voor hem geen opvang en het geldbedrag dat hij ontving

1.ECLI:CE:ECHR:2020:0702JUD002882013.

van de Franse autoriteiten was te laag om zelf opvang van te kunnen regelen. Dit is in strijd met de Opvangrichtlijn. Verder is er ook geen advocaat aan hem toegewezen, zelfs niet nadat de overdrachtstermijn aan Duitsland was verlopen en hij daarmee recht had om in Frankrijk in de asielprocedure te worden opgenomen. Ook heeft verweerder ten onrechte in het bestreden besluit gesteld dat eiser over deze omstandigheden bij de Franse autoriteiten kon klagen, omdat deze autoriteiten niet effectief bereikbaar zijn zonder de effectieve toegang tot een advocaat die de autoriteiten kan aanspreken op het intrekken van zijn W- document en het niet verlenen van toegang tot de asielprocedure en de opvang. Het arrest
N.H. tegen Frankrijk is van toepassing, omdat het in die zaak ook ging om het niet of onvoldoende hebben van opvang en een slaapplaats. Dat het in die zaak ging om een situatie uit de jaren 2013 tot 2015, laat onverlet dat die situatie blijkbaar nog steeds opgaat en van toepassing is. Eiser doet verder een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Limburg van 20 juli 20202. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) heeft op 21 april 2021 weliswaar in deze zaak uitspraak gedaan in hoger beroep3, maar hiervan is nog niet bekend of een klacht wordt ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Anders dan in de uitspraak van de ABRvS is in het geval van eiser wel sprake van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM, gezien de hiervoor genoemde omstandigheden. Verder verwijst eiser ook naar de zaak van 26 april 2019 van het Verwaltungsgericht Arnsberg, waaruit blijkt dat de Duitse rechter kennelijk van oordeel is dat overdracht aan Frankrijk in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Zonder garantie van opvang door de Franse autoriteiten, kan er dan ook geen sprake zijn van overdracht.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in haar uitspraak van 21 april 2021. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij een asielaanvraag heeft kunnen indienen en dat hij een interview heeft gehad. Verder blijkt dat hij leefgeld heeft gekregen en ook een W-document. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het leefgeld dat hij kreeg ontoereikend was om zijn rechten te kunnen effectueren. Hij heeft dat ook niet onderbouwd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij ten onrechte geen bijstand van een advocaat heeft gekregen tijdens of na zijn procedure en ook niet dat Frankrijk hem ten onrechte geen toegang heeft verleend tot de asielprocedure. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat de Franse autoriteiten hem geen opvang wilden bieden of dat zijn W-document ten onrechte is ingetrokken. Daarbij volgt uit het arrest van het EHRM van 10 september 2020, B.G. e.a. tegen Frankrijk4, dat het aan de vreemdeling is om voldoende specifieke informatie te verstrekken over de leefomstandigheden in Frankrijk. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit niet heeft gedaan. Verweerder stelt bovendien terecht dat het aan eiser is om over eventuele problemen te klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. De stelling dat dit niet mogelijk was omdat hij geen advocaat had en geen mogelijkheid had om een advocaat in te schakelen heeft hij niet onderbouwd. Eiser heeft bovendien ook niet verklaard of aannemelijk gemaakt dat hij heeft

2.ECLI:NL:RBLIM:2020:5276.

4 ECLI:CE:ECHR:2020:0910JUD006314113.
geprobeerd om toegang te krijgen tot een advocaat of dat klagen hierover niet mogelijk of zinloos zou zijn.
5. Ten aanzien van het beroep van eiser op het arrest N.H. tegen Frankrijk overweegt de rechtbank dat de situatie uit dit arrest niet vergelijkbaar is met de situatie van eiser. In het arrest ging het namelijk om vreemdelingen die in de periode 2013 tot 2015 een aantal maanden moesten wachten voordat ze werden toegelaten tot de asielprocedure en in die tijd geen toegang hadden tot de opvang of andere voorzieningen. Eiser is wel toegelaten tot de asielprocedure in die zin dat hij een aanvraag heeft kunnen indienen en hij heeft financiële middelen ontvangen van de Franse autoriteiten. De Franse autoriteiten garanderen bovendien met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Verder is ook de situatie in de uitspraak van het Verwaltungsgericht niet vergelijkbaar met die van eiser. Het gaat in deze uitspraak namelijk om gedateerde informatie uit 2018 en verder gaat het om iemand die ondanks diverse hulpverzoeken op straat heeft geleefd samen met haar dochter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij om hulp heeft verzocht.
6. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht heeft gesteld dat uit de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet volgt dat het risico bestaat dat eiser bij overdracht aan Frankrijk aan een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal worden blootgesteld. Verweerder heeft ook geen garanties hoeven vragen aan de Franse autoriteiten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.