ECLI:NL:RBDHA:2021:15844
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een asielaanvraag had ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser betwistte deze beslissing en voerde aan dat er geen vertrouwen meer kon worden gesteld in de Franse autoriteiten, verwijzend naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en naar relevante Europese rechtspraak, waaronder het arrest Jawo en het arrest N.H. tegen Frankrijk.
De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat de situatie in Frankrijk zodanig was dat overdracht aan Frankrijk in strijd zou zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft echter geen overtuigende informatie overgelegd die zou wijzen op structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij onvoldoende toegang had tot elementaire voorzieningen in Frankrijk en dat hij niet had onderbouwd dat hij geen bijstand van een advocaat had gekregen.
De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat er geen risico bestond op schending van de rechten van eiser bij overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.