ECLI:NL:RBDHA:2021:15858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
NL21.7805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Jansen, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. Berben, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat Italië niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de opvangfaciliteiten daar onvoldoende zouden zijn en hij geen toegang had tot rechtsbijstand.

Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door mr. A.H. Hekman als waarnemer. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, zoals recent bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn specifieke geval van dit beginsel moet worden afgeweken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen relevante informatie heeft overgelegd die zou wijzen op structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en dat het beroep ongegrond is. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7805
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Jansen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 21 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.7806, plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. A.H. Hekman, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Rachid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat de opvangfaciliteiten in Italië niet goed waren en dat hij nergens een klacht kon indienen. Daarnaast heeft hij geen toegang gehad tot rechtsbijstand en werd hij geconfronteerd met discriminatie. Op basis van de omstandigheden stelt eiser dat een nieuwe asielaanvraag niet of onvoldoende nauwkeurig door Italië zal worden behandeld en dat hij wederom zal worden geconfronteerd met slechte opvangfaciliteiten. Verder verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats
Zwolle, van 26 mei 20211. In deze uitspraak is gerefereerd aan informatie van Vluchtelingenwerk Nederland met een bericht van de ELENA-coördinator in Italië, waaruit volgens eiser volgt dat er in de praktijk een hoog risico is voor asielzoekers om niet direct in de opvang terecht te komen wanneer zij niet al een lopende asielaanvraag hebben.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 20212. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle kan eiser verder niet baten. Uit deze uitspraak volgt dat er informatie is van de ELENA-coördinator in Italië dat er een risico bestaat dat Dublinclaimanten bij terugkeer tijdelijk geen opvang zullen krijgen of dat ze tijdelijk in een CAS-centrum opgevangen worden. Deze informatie blijkt ook uit eerder door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en door de ABRvS beoordeelde informatie, zoals het AIDA-rapport, update 2019, en is door deze instanties niet aangemerkt als een structureel gebrek.3 Hieruit blijkt dan ook niet dat eiser zonder meer geen opvang zal krijgen bij zijn terugkeer naar Italië.
5. Daarbij heeft eiser verklaard dat hij geen asielaanvraag heeft gedaan en dit ook niet wilde doen. Eiser heeft zelf dan ook geen persoonlijke ervaring met dit asielsysteem. Verder heeft eiser opvang gekregen en hij heeft niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd dat de opvangfaciliteiten waar hij gebruik van heeft gemaakt slecht, dan wel ondermaats waren. Daarnaast heeft hij niet onderbouwd dat hij geen toegang had tot rechtsbijstand en evenmin dat hij het slachtoffer is geweest van discriminatie. Het is bovendien aan eiser om over eventuele problemen te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten of bij de daartoe geëigende instanties. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem niet mogelijk was of dat klagen zinloos zou zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Italiaanse autoriteiten zijn asielverzoek niet of onvoldoende nauwkeurig zullen behandelen of dat hij geconfronteerd zal worden met slechte opvangfaciliteiten.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen en daarbij heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3 Zie onder andere het arrest van het EHRM M.T. tegen Nederland (46595/119) en de uitspraak van de ABRvS van 15 oktober 2020.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.