ECLI:NL:RBDHA:2021:15872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.8461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 juni 2021, waar de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag niet in behandeling heeft genomen, omdat Italië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eiser voerde aan dat er in Italië onvoldoende opvangmogelijkheden zijn voor Dublinclaimanten en dat hij in het verleden geen ondersteuning heeft ontvangen. De rechtbank overwoog echter dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, en dat het aan de eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet geldt.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Ook werd opgemerkt dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Italië geen toegang zou krijgen tot de asielprocedure en de bijbehorende voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de hoge drempel van zwaarwegendheid, zoals gesteld in het arrest Jawo, niet was gehaald. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier T.R. Oosterhoff-Vos.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8461
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Bruinsma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D.J.G.M. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 2 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.8462, plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
3. Eiser voert aan dat hij zelf heeft ondervonden dat voor Dublinclaimanten in Italië veelal geen opvangmogelijkheden bestaan en ook geen voorzieningen om aan noodzakelijke levensbehoeften te kunnen voldoen. Ten onrechte is in het bestreden besluit niet ingegaan op dat eiser al eerder als Dublinclaimant naar Italië is teruggekeerd en dat hij toen geen enkele opvang en financiële ondersteuning heeft gekregen en dat hij volledig afhankelijk was van mededogen van burgers en kerkelijke groeperingen. Eiser is van mening dat in zijn geval de drempel van het arrest Jawo wordt gehaald.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
5. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Italië geen toegang tot de opvang zal krijgen. Anders dan eiser stelt, zien de uitspraken van de ABRvS ook op Dublinclaimanten die voor een tweede keer met een Dublinprocedure naar Italië terugkeren. Uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt dat hij bij zijn eerste verblijf in Italië in de asielprocedure heeft gezeten, een beslissing heeft gekregen op zijn asielverzoek en dat hij toen ook opvang heeft gehad. Verder heeft eiser verklaard dat hij na zijn overdracht naar Italië vanuit Nederland niet naar de Italiaanse autoriteiten is gegaan voor een asielverzoek. Hieruit blijkt dan ook niet dat eiser om toegang tot de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zoals opvang, heeft verzocht. Verder is het aan eiser om bij de Italiaanse autoriteiten te klagen indien hij meent dat Italië zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Eiser heeft niet gesteld dat hij dit heeft gedaan of dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
6. Ten aanzien van de verwijzing van eiser naar het arrest Jawo overweegt de rechtbank dat uit dit arrest blijkt dat er een hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Eiser heeft – mede gelet op het vorenstaande – niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval bij overdracht aan Italië die hoge drempel zal worden gehaald.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 juni 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.