In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat aan eiser, een Albanese staatsburger, was opgelegd. Het bestreden besluit, dat op 19 november 2020 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was genomen, hield in dat eiser de Europese Unie onmiddellijk moest verlaten en dat hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 10 mei 2021. De rechtbank heeft vervolgens de vraag behandeld of eiser nog een procesbelang had bij de beoordeling van het terugkeerbesluit, gezien het feit dat hij op 14 december 2020 al naar Albanië was uitgezet. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had en verklaarde het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep tegen het inreisverbod beoordeeld. Eiser voerde aan dat het inreisverbod onvoldoende gemotiveerd was en dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht het inreisverbod had opgelegd, omdat aan de voorwaarden voor het opleggen van een inreisverbod was voldaan. Eiser had tijdens het gehoor geen bijzondere omstandigheden aangedragen die een uitzondering op het inreisverbod rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het inreisverbod ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.