ECLI:NL:RBDHA:2021:15883

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
NL21.2774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en onzorgvuldige voorbereiding door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een aanvraag voor een asielvergunning had ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder asielaanvragen ingediend, maar deze waren niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser documenten had overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag, maar dat de authenticiteit van deze documenten niet kon worden vastgesteld door Bureau Documenten. Eiser voerde aan dat de documenten opnieuw onderzocht moesten worden, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig had gehandeld, hoewel er wel sprake was van een gebrek in de procedure. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was, omdat de documenten, zelfs als ze authentiek zouden zijn, niet konden leiden tot een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser vanwege de onzorgvuldige voorbereiding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2774
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R. Klaver), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een asielvergunning voor bepaalde tijd, afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft meerdere asielaanvragen ingediend, waaronder die van 25 april 2018. Bij die aanvraag heeft eiser
14 documenten overgelegd van een aangifte van eisers moeder van een inval in haar huis op 17 oktober 2017. Bureau Documenten (hierna: BD) heeft de authenticiteit niet kunnen vaststellen door gebrek aan referentiemateriaal. Verweerder heeft die eerdere asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van eiser daartegen heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard.1 Die uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak bevestigd.2
2. Eiser heeft de nu voorliggende asielaanvraag ingediend op 22 december 2018, omdat hij een contra-expertise van de hiervoor genoemde documenten wil laten uitvoeren door de
1. Uitspraak van 12 november 2018 in zaaknummer NL18.18096.
2 Uitspraak van 5 december 2018 in zaaknummer 201809198/1/V2.
Iraakse ambassade in Den Haag. Eiser wil daarmee aantonen dat de door hem overgelegde originele documenten echt zijn. Ook is volgens hem de algemene veiligheidssituatie in Irak gewijzigd.
Besluit
3. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.3 . Volgens verweerder heeft eiser wat betreft de overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht. BD heeft de authenticiteit van de documenten niet kunnen vaststellen bij gebrek aan referentiemateriaal. Verweerder heeft eiser geen verder uitstel verleend voor het overleggen van een contra-expertise, omdat het aan eiser zelf is om bij het begin van zijn asielaanvraag alle relevante stukken over te leggen en eiser al een aantal keer uitstel heeft gekregen. Ook de stukken die eiser over de veiligheidssituatie van Irak heeft overgelegd zijn volgens verweerder geen nieuwe elementen of bevindingen. Wat betreft de stukken die dateren van ná de uitspraak van de rechtbank van 12 november 2018 over eisers vorige asielaanvraag, heeft verweerder vermeld dat eiser daarmee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vluchteling is of risico loopt op ernstige schade. De oudere stukken hadden volgens verweerder eerder ingebracht moeten worden.
Gronden en oordeel van de rechtbank
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens hem moet verweerder de documenten over de inval in zijn moeders huis weer laten onderzoeken door BD. Het onderzoek van BD dateert namelijk van ongeveer 3 jaar geleden en wellicht is er nu wel genoeg referentiemateriaal beschikbaar. Eiser voert daarnaast aan dat hij zelf geprobeerd heeft om onderzoek naar de documenten te laten doen door de Iraakse ambassade. Uiteindelijk heeft hij een verklaring van de ambassade gekregen, waarin staat dat het aan de Nederlandse autoriteiten is om contact te leggen met de ambassade om de echtheid van de stempels op de documenten te bevestigen. Volgens eiser heeft verweerder in het besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom BD niet op dat aanbod is ingegaan, terwijl verweerder in een mailwisseling nog aangaf het intern te gaan bespreken. Eiser wordt tegengewerkt door de Iraakse ambassade: in het contact met de ambassade werd veel naar zijn persoonlijke informatie gevraagd, zij zien hem als tegenstander van het regime en willen hem daarom niet helpen, aldus eiser. Eiser verwijst verder naar de conclusie van A-G Hogan van
11 februari 2021.4
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken5 is bij een opvolgende asielaanvraag alleen sprake van een nieuw feit of veranderde omstandigheid als de vreemdeling de authenticiteit van nieuwe documenten heeft aangetoond. Het door Bureau Documenten laten onderzoeken van documenten is weliswaar een tegemoetkoming in die bewijslast, maar laat de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling daartoe onverlet om zelf een contra-expertise of referentiemateriaal aan te leveren.6
3 Artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vreemdelingenwet 2000.
4 Conclusie van 11 februari 2021, HvJEU C-921/19 over de verwijzingsuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, van 16 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13451
.
5 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0709
.
6 Zie de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 9 december 2019,
4.2.
Gelet op voornoemd toetsingskader rust strikt juridisch gezien op eiser de bewijslast voor het aantonen van de echtheid van de documenten en het aanleveren van referentiemateriaal of een contra-expertise. Dat neemt echter niet weg dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld in deze procedure. De reden daarvoor is dat verweerder en eiser een intensieve samenwerking zijn aangegaan met veelvuldig contact over het onderzoek naar de door eiser overgelegde documenten. Bij eiser is daardoor redelijkerwijs de verwachting gewekt dat de authenticiteit van de documenten in samenwerking met verweerder zou worden onderzocht. Verweerder heeft dat samenwerkingsproces ten onrechte zonder nader bericht of nadere uitleg abrupt afgebroken door het nemen van een besluit op eisers aanvraag.
4.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet in zijn belangen is geschaad.7 Verweerder is namelijk ook ingegaan op de inhoud van de documenten die eiser heeft overgelegd. Daarvoor heeft hij verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 november 2018 over de eerdere asielaanvraag van eiser waarbij dezelfde documenten aan de orde waren. In die uitspraak is overwogen dat de documenten die eiser heeft overgelegd, ook als deze authentiek zouden zijn, niet kunnen leiden tot een verblijfsvergunning voor eiser. Uit de documenten blijkt namelijk dat eisers moeder aangifte heeft gedaan van een overval door gemaskerde mannen die naar eiser op zoek waren, maar dat politieonderzoek niets heeft opgeleverd. Deze uitspraak is door de hoogste rechter in dit soort zaken bevestigd. De rechtbank ziet in de huidige procedure geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat ook bij een vaststelling van de echtheid van de documenten, deze documenten eiser niet kunnen baten.
4.4.
De verwijzing van eiser naar de conclusie van A-G Hogan maakt dat oordeel niet anders. In die conclusie wordt ingegaan op de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, heeft gesteld, waaronder de vraag of een origineel document bij een asielaanvraag nooit een nieuw element of nieuwe bevinding kan zijn als de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld, en of daarbij nog onderscheid moet worden gemaakt tussen de beoordeling bij een eerste en bij een herhaalde asielaanvraag. Volgens die rechtbank is zo’n benadering te formalistisch. A-G Hogan heeft daarop geantwoord dat volgens hem documenten waarvan de authenticiteit niet vaststaat, evengoed individueel moeten worden beoordeeld om te bezien of die de kans aanzienlijk groter maken op internationale bescherming.
In de zaak van eiser bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de uitspraak van het Hof van Justitie in die zaak af te wachten. De reden daarvoor is dat verweerder in het besluit als gezegd niet alleen heeft gewezen op het feit dat de echtheid niet is vastgesteld, maar ook inhoudelijk op de documenten is ingegaan. De beoordeling die A-G Hogan in zijn conclusie voorstelt heeft in de zaak van eiser dan ook in feite al plaatsgevonden: verweerder heeft de inhoud van de documenten individueel beoordeeld.
4.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser betoogt dat er nog altijd sprake is van een ernstige veiligheidssituatie in Irak waarbij een risico op ernstige schade bestaat als gevolg van willekeurig geweld in het kader
7 Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
van een gewapend conflict.8
5.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder heeft in het besluit per document dat eiser heeft overgelegd, gemotiveerd waarom daaruit niet volgt dat eiser bij terugkeer naar Irak vanwege de algemene veiligheidssituatie geen risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser legt in beroep niet uit met welk onderdeel van die uitgebreide motivering hij het niet eens is, zodat die motivering van verweerder onbestreden is. Daarbij komt dat uit recente rechtspraak volgt dat er in Bagdad, waar eiser vandaan komt, geen sprake is van situatie zoals beschreven in artikel 15c.9
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Vanwege het hiervoor vastgestelde gebrek van onzorgvuldige voorbereiding veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 16 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
8 Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.
9 Zie de uitspraak van deze rechtbank van 10 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4886.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.