ECLI:NL:RBDHA:2021:15903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
1 maart 2022
Zaaknummer
21/1714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Nigeriaanse man geboren in 1985, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 maart 2021 was afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit primaire besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De partijen hebben toestemming verleend om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De Staatssecretaris verzet zich niet tegen de toewijzing van het verzoek en ook niet tegen de veroordeling in de proceskosten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het bestreden besluit niet geschorst wordt, ook niet bij bezwaar. Aangezien er overeenstemming was dat verzoeker niet uitgezet zou worden, werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De voorzieningenrechter verbood de uitzetting van verzoeker tot vier weken na de beslissing op het bezwaar.

Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 748,-, en moest hij het griffierecht van € 181,- vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1714

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1985, van Nigeriaanse nationaliteit, verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Met het besluit van 15 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 9 november 2020 tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Met de brief van 15 juni 2021 heeft verweerder meegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verweerder verzet zich voorts niet tegen veroordeling in de proceskosten.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het bestreden besluit op grond van artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet geschorst wordt, ook niet als tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Verder overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder niet op grond van de Awb en de Vw zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoeker behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 748,-, en een wegingsfactor 1).
6. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 juli 2021 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
(de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.