In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, die op 18 december 2020 was opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft de processtukken beoordeeld.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was op het moment van de eerdere toetsing en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Marokko is. Eiser heeft aangevoerd dat er al geruime tijd geen laissez-passer (lp) is afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten, maar de rechtbank oordeelt dat de aanvraag nog in behandeling is en dat verweerder regelmatig rappel heeft gedaan bij de autoriteiten. De rechtbank benadrukt dat eiser zelf ook een actieve rol moet spelen in het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan de inspanningen van verweerder om de lp te verkrijgen, en dat de enkele stelling van eiser dat hij snel een afspraak wil maken bij de Marokkaanse autoriteiten niet voldoende is om te concluderen dat er geen zicht is op uitzetting. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.