ECLI:NL:RBDHA:2021:15933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.4369 en NL21.4371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, [eiser] en [eiseres], gezamenlijk beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag. De rechtbank had eerder bepaald dat verweerder binnen acht weken op de aanvraag moest beslissen, maar deze termijn was verstreken zonder dat er een besluit was genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak overwogen dat partijen het erover eens zijn dat verweerder te laat is met het nemen van een besluit. De rechtbank heeft besloten om geen zitting te houden, omdat dit in deze zaak niet nodig is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep kennelijk gegrond is en heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen een termijn van zestien weken een besluit te nemen op de aanvraag van eisers. Dit is gedaan om zowel recht te doen aan het belang van eisers als aan de zorgvuldigheid van de besluitvorming door verweerder. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Dit is gedaan omdat verweerder eerder al een dwangsom had moeten betalen en er nu een sterkere prikkel nodig is om tijdig te beslissen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eisers recht hebben op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 267,-. De rechtbank heeft de zaak als samenhangend beschouwd, wat betekent dat de hoogte van de vergoeding beperkt blijft tot het bedrag dat in een enkele zaak zou worden toegekend. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer en is openbaar gemaakt op 10 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.4369 en NL21.4371
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser,
[eiseres], eiseres,
gezamenlijk eisers,
mede namens hun minderjarige zoon
[A], geboren op [geboortedatum] 2004, V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2] ,
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: T. Kleve).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 2 november 2020 (NL20.16676 en NL20.16677). In die uitspraak staat dat verweerder binnen acht weken moet beslissen op de aanvraag van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op de aanvraag van eisers. In zijn verweerschrift van 6 april 2021 geeft verweerder dit ook aan.
3. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank geeft daarvoor normaal een termijn van twee weken. Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een langere termijn geeft (artikel 8:55d, derde lid, van de Awb).
5.
In zijn verweerschrift stelt verweerder dat er achterstanden zijn in de behandeling van de asielaanvragen. Dit komt doordat er meer zaken zijn en de samenstelling van de zaken anders is dan verwacht. Verweerder geeft aan dat de doorlooptijden van de asielaanvragen nog steeds stijgt en noemt in zijn verweerschrift de maatregelen die hij neemt om de doorlooptijden te verminderen. Verweerder is namelijk extra personeel aan het werven. Verweerder geeft daarbij aan dat hij geen voorrang kan verlenen aan zaken waarin beroep is ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Dit laatste zou volgens verweerder ten koste gaan van aanvragen die eerder zijn ingediend dan die van eisers. Verweerder benadrukt dat de planning van (de start van) een asielprocedure een complexe aangelegenheid is en dat het opdragen van een termijn van minder dan zes tot acht weken voor het starten van de procedure niet reëel is. Gelet op de gevolgen van het coronavirus en de huidige achterstanden zoals hierboven geschetst, verzoekt verweerder de rechtbank een termijn van acht weken op te leggen voor het houden van een nader gehoor en nadat dit gehoor gehouden is, een termijn op te leggen van acht weken om alsnog te beslissen op de aanvraag. Daarbij is van belang dat eisers nog niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun asielaanvraag te onderbouwen. Mede gelet op de termijnen van artikel 3.115 en 3.116 van het Vreemdelingenbesluit verzoekt verweerder de rechtbank om op grond van artikel 8:55d, derde lid, Awb, een termijn van zestien weken op te leggen. Verweerder heeft tot slot laten weten dat de aanvraag van eisers in de VA-procedure wordt behandeld.
6. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eisers bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een uiterlijke beslistermijn opleggen van zestien weken. De rechtbank verwijst daarbij naar de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020,1 waarin de ABRvS een termijn van zestien weken - gelet op het zogenoemde 8+8 wekenmodel, waarbij verweerder voor het houden van een eerste gehoor een termijn van acht weken hanteert en vervolgens binnen acht weken een besluit neemt - passend acht. De ABRvS heeft daarbij overwogen dat deze termijn ruimte aan verweerder geeft om na het eerste gehoor zorgvuldig onderzoek te doen en tevens verzekert dat de vreemdeling op de voorgeschreven wijze een zienswijze kan indienen. Ook acht de ABRvS van belang dat dit model de vreemdeling zoveel mogelijk duidelijkheid verschaft wanneer hij een besluit kan verwachten. In de onderhavige zaak heeft het eerste gehoor wél plaatsgevonden maar de rechtbank houdt daarbij rekening dat eisers thans nog niet in de gelegenheid zijn gesteld hun asielaanvraag te onderbouwen. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak een andere termijn op te leggen en bepaalt de beslistermijn op zestien weken.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eisers al eerder beroep hebben ingesteld tegen het niet tijdig beslissen én verweerder ook al een dwangsom aan eisers heeft moeten betalen van € 7.500,-, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is en sluit daarbij aan bij de uitspraak van 29 juni 2020 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.2
Deze dwangsom geldt voor eisers gezamenlijk. Verweerder moet wel afzonderlijk op de aanvragen beslissen, maar de beslissingen die moeten worden genomen hangen nauw met elkaar samen.3
8. Het beroep is gegrond. Dat betekent ook dat eisers een vergoeding krijgen voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hun een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-. Verder beschouwt de rechtbank deze zaken vanwege de inhoud als samenhangende zaken. Daarom blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in een zaak zou worden toegekend (artikel 3 van het Bpb).
3 ABRvS 3 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3934)

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van de uitspraak een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na het nader gehoor een besluit op de aanvraag te nemen, in ieder geval binnen zestien weken na deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken op
10 mei 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.