ECLI:NL:RBDHA:2021:15936
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beroep en voorlopige voorziening inzake beëindiging van RVA-verstrekkingen aan asielzoeker met medische noodsituatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep en verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, eiser, tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Het bestreden besluit, genomen op 8 december 2020, hield in dat eiser met ingang van 11 november 2020 geen recht meer had op verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva). Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelde dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die hem zou dwingen tot het voortzetten van de verstrekkingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot en met 14 oktober 2020 rechtmatig verblijf had en dat zijn recht op opvang op grond van de Rva eindigde vier weken na het beëindigen van dat verblijf. Eiser voerde aan dat hij drie maal per week dialyse ondergaat en dat het staken van deze behandeling zou leiden tot ernstige schade of zelfs overlijden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een acute medische noodsituatie die het COA zou verplichten om de verstrekkingen voort te zetten. De rechtbank concludeerde dat eiser, ondanks het beëindigen van de verstrekkingen, aanspraak kan maken op noodzakelijke medische zorg op basis van artikel 10 van de Vreemdelingenwet.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. L.M. Reijnierse, in aanwezigheid van griffier mr. M.M. van Luijk-Salomons. De beslissing is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.