ECLI:NL:RBDHA:2021:16020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
20/6918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen schorsing Ziektewet-uitkering niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de schorsing van haar Ziektewet-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, die sinds januari 2019 wegens ziekte niet meer kon werken, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om haar uitkering per 22 juli 2020 te schorsen. Het Uwv stelde dat eiseres niet voldoende had meegewerkt aan onderzoeken die nodig waren om haar recht op uitkering vast te stellen. Eiseres voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Ze stelde dat de ex-werkgever onduidelijk communiceerde en dat het Coronabeleid een vertragende factor was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen procesbelang meer had bij de beoordeling van haar beroep, omdat het besluit van 14 oktober 2020, waarbij een maatregel was opgelegd, inmiddels was herroepen. Dit betekende dat de schorsing van de uitkering niet meer voortduurde en dat het bestreden besluit geen feitelijke betekenis meer had voor eiseres. De rechtbank oordeelde dat een principieel belang niet voldoende was voor het aannemen van procesbelang en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en dat een louter principieel belang niet voldoende is om ontvankelijkheid te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de zaak afgesloten zonder inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.I. Feenstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. J.F.C.A.M. Weterings).

Procesverloop

In het besluit van 29 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitbetaling van de uitkering die eiseres ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangt met ingang van 22 juli 2020 geschorst.
In het besluit van 21 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 7 juli 2021 een schriftelijke vraag gesteld aan eiseres. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 13 juli 2021.
Vervolgens heeft de rechtbank op 4 augustus 2021 schriftelijke vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop bij brief van 18 augustus 2021 gereageerd. Eiseres heeft daarop bij brief van 10 september 2021 gereageerd en stukken bijgevoegd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam bij het [Medisch Centrum] (hierna: de ex-werkgever). Zij is op 2 januari 2019 voor dit werk uitgevallen vanwege extreme vermoeidheid. De ex-werkgever heeft het loon tijdens ziekte doorbetaald tot einde dienstverband op 16 juni 2019. De ex-werkgever is eigen risicodrager. Robidus voert voor de ex-werkgever de werkzaamheden van de ZW uit en heeft de ziekmelding in behandeling genomen en aan eiseres ZW-uitkering betaald.
1.2
Op 27 juli 2020 heeft de ex-werkgever het formulier ‘Verzoek om een beschikking over de ZW-uitkering’ ingevuld en naar verweerder verstuurd. Eiseres voldoet volgens de ex-werkgever niet aan haar re-integratie verplichtingen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen en bepaald dat de uitbetaling van de ZW-uitkering met ingang van 22 juli 2020 wordt geschorst, omdat eiseres tot op heden niet aan haar re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Om deze schorsing ongedaan te maken verzoekt verweerder eiseres om contact op te nemen met de ex-werkgever, indien zij dit niet binnen een maand doet dan eindigt mogelijk het recht op uitkering. Eiseres is tegen het primaire besluit in bewaar gegaan.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de ZW-uitkering terecht is geschorst, omdat eiseres onvoldoende medewerking heeft verleend aan onderzoeken die zijn gestart. Daardoor is niet duidelijk of zij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid. De uitkering wordt geschorst totdat vast is komen te staan dat het recht nog steeds bestaat.
3. Op 9 oktober 2020 heeft de ex-werkgever wederom het formulier ‘Verzoek om een beschikking over de ZW-uitkering’ ingevuld en naar verweerder verstuurd. Volgens de ex-werkgever heeft eiseres per 8 oktober 2020 aan haar verplichtingen voldaan en verzoekt zij verweerder een maatregel op te leggen van 25% per 22 juli 2020. Bij besluit van 14 oktober 2020 heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd door de ZW-uitkering te verlagen met 25% in de periode van 22 juli 2020 tot en met 21 november 2020.
4.1
Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiseres betoogt – kort samengevat – dat het besteden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Ter onderbouwing daarvan voert eiseres aan dat ten onrechte is gesteld dat zij de bedrijfsarts en Ergatis niet in staat zou hebben gesteld om haar belastbaarheid vast te stellen. Daarnaast heeft eiseres medische informatie en een deskundigenoordeel overgelegd die haar medische klachten onderbouwen. Tot slot heeft eiseres verwezen naar het Coronabeleid, dat als vertragende factor heeft meegespeeld, en betoogt zij dat de ex-werkgever onduidelijk communiceert ten aanzien van de maatregelen.
4.2
Verweerder stelt zich in het verweerschrift allereerst op het standpunt dat eiseres gelet op het besluit van 14 oktober 2020 geen procesbelang meer heeft bij deze beroepsprocedure. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit te herzien. Doordat eiseres niet voldoende medewerking heeft verleend aan onderzoeken die werden gestart, bestond er onduidelijkheid over het recht op een ZW-uitkering. In zo’n situatie wordt de uitbetaling van een ZW-uitkering geschorst totdat vast komt te staan dat het recht op een ZW-uitkering nog wel bestaat. Voorts merkt verweerder op dat van de ex-werkgever is vernomen dat het benodigde onderzoek inmiddels is gestart.
5. De rechtbank heeft in het vooronderzoek nadere vragen gesteld aan eiseres. De eerste vraag luidde of eiseres bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 14 oktober 2020. De vervolgvraag luidde of eiseres, indien zij tegen voornoemd besluit niet in bezwaar is gegaan, haar procesbelang in de onderhavige procedure kan onderbouwen. Eiseres heeft daarop gereageerd en gesteld dat zij in bezwaar is gegaan tegen het besluit van 14 oktober 2020 en ook laat zij weten dat verweerder de opgelegde maatregel middels de beslissing op bezwaar van 25 maart 2021 heeft herroepen. Dit betekent dat de maatregel niet langer wordt gehandhaafd. Zij noch de ex-werkgever hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft eiseres aangegeven dat zij met de onderhavige beroepsprocedure wil bereiken dat de opgelegde schorsing wordt teruggedraaid en wordt vernietigd. De onderzoeksresultaten door Ergatis geven volgens eiseres geen getrouw beeld van de medische werkelijkheid waarin zij zich momenteel bevindt en het zijn juist deze onderzoeksresultaten die de basis voor de vervolgstappen in het re-integratietraject vormen.
6. Na ontvangst van de reactie van eiseres, zoals weergegeven onder punt 5, heeft de rechtbank in het vooronderzoek eveneens een nadere vraag gesteld aan verweerder. De vraag luidde of verweerder kan laten weten of de intrekking van de maatregel heeft geleid tot uitbetaling van de ZW-uitkering. Verweerder heeft daarop een nadere reactie uitgebracht. Volgens verweerder is het besluit van 14 oktober 2020 in de plaats getreden van de schorsing, zoals neergelegd in het primaire besluit. Het herroepen van het besluit van
14 oktober 2020 heeft er volgens verweerder toe geleid dat beide ‘maatregelen’ als het ware niet meer bestaan. Dit betekent dat de schorsing van de ZW-uitkering niet meer voortduurt, aldus verweerder. Daarom stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres geen procesbelang meer heeft in de onderhavige procedure en daarbij wordt opgemerkt dat een principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. De vervolgstappen van de ex-werkgever in het re-integratietraject vallen volgens verweerder dan ook buiten de omvang van dit geding.
7. Naar aanleiding van de gestelde vragen in het vooronderzoek en de nadere toelichtingen van partijen is de rechtbank van oordeel dat het in beroep allereerst gaat om de vraag of eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van haar beroep.
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. [1]
7.2
De rechtbank stelt vast dat middels de beslissing op bezwaar van 25 maart 2021 de maatregel die, bij besluit van 14 oktober 2020, aan eiseres is opgelegd in de periode van
22 juli 2020 tot en met 21 november 2020 en dus ook over de periode waarop de schorsing betrekking heeft, is komen te vervallen en dat dit besluit inmiddels formele rechtskracht heeft. Het besluit waarbij de uitbetaling van het ziekengeld is geschorst heeft dan ook voor eiseres geen feitelijke betekenis meer.
7.3
Voor zover eiseres een principiële uitspraak wenst ten aanzien van het door Ergatis voorgestelde onderzoek en de onderzoeksresultaten volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat daarin evenmin een procesbelang gelegen kan zijn.
8. Nu van enig ander rechtens relevant belang van eiseres bij de beoordeling van het bestreden besluit niet is gebleken, wordt het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat niet toegekomen wordt aan een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie als voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:129.