ECLI:NL:RBDHA:2021:16032

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/7964
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voorlopig verblijf voor minderjarige uit Eritrea met biologische vader in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een minderjarige eiseres uit Eritrea en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, geboren in 2005, heeft een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar vader, referent [A], in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar biologische relatie met referent en het overlijden van haar moeder niet kon aantonen. Na het bestreden besluit heeft eiseres DNA-onderzoek laten uitvoeren, waaruit bleek dat referent haar biologische vader is. De rechtbank oordeelt dat de biologische band nu niet meer ter discussie staat, maar dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres het overlijden van haar moeder niet heeft aangetoond. Bovendien heeft verweerder eiseres en referent ten onrechte niet gehoord in de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeert dat er nieuwe omstandigheden zijn die een heroverweging door verweerder rechtvaardigen. Het beroep van eiseres is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7964

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M.E. Disselkamp).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Daarnaast is referent, [A] , verschenen. Ook is de tolk Y. Michael verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2005 en heeft de Eritrese nationaliteit. Zij verblijft op dit moment in Ethiopië. Eiseres stelt dat referent, [A] , haar vader is, en wil graag bij hem verblijven. Zij heeft daarvoor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. Eiseres stelt verder dat zij geboren is uit de buitenechtelijke relatie tussen haar moeder en referent. Nadat haar moeder is overleden en zij werd opgeroepen voor dienstplicht, is zij Eritrea ontvlucht. Nu zit zij als minderjarige alleen in een kamp van UNHCR in Ethiopië, aldus eiseres.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiseres niet aangetoond dat zij het biologische of juridische kind van referent is. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat referent het rechtmatig gezag over haar heeft. Eiseres heeft gesteld dat haar moeder is overleden en dat het gezag daarom automatisch naar de overblijvende ouder gaat, maar volgens verweerder heeft eiseres dit overlijden niet aangetoond. Zij heeft immers geen officiële overlijdensakte overgelegd. Verder werpt verweerder eiseres tegen dat zij geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Volgens verweerder is het ook voor minderjarigen zoals eiseres mogelijk om een identiteitsbewijs of paspoort te krijgen, nu uit het Algemeen ambtsbericht 2017 volgt dat ouders voor hun minderjarige kinderen een paspoort kunnen aanvragen. Tot slot heeft verweerder gesteld dat referent niet beschikt over voldoende, duurzame en zelfstandige middelen van bestaan, en eiseres ook daarom niet aan de voorwaarden voor een mvv voldoet.
3. Na het bestreden besluit heeft eiseres zelf DNA-onderzoek in laten stellen. Op 19 februari 2021 is hiervan de uitslag bekend geworden. Hieruit volgt dat referent de biologische vader van eiseres is.
4. Verweerder heeft op zitting aangegeven dat dit DNA-onderzoek niet maakt dat de aanvraag van eiseres wel moet worden toegewezen. Dit verandert namelijk niet dat eiseres haar eigen identiteit, en de identiteit en het overlijden van haar moeder niet heeft aangetoond. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres de familierechtelijke band tussen haar en referent niet heeft aangetoond en dat nergens uit blijkt dat er gezinsleven tussen hen is.
Standpunt eiseres
5. Eiseres stelt dat het besluit geen stand kan houden nu de biologische band tussen haar en referent wel is aangetoond. Dit is immers een belangrijk onderdeel van het bestreden besluit. Daarnaast is er na het bestreden besluit, in november 2020, een nieuw Algemeen ambtsbericht over Eritrea gekomen. Uit dit ambtsbericht volgt dat de eis om een geboorteakte te overleggen niet meer kan worden gesteld, en dat ook het standpunt over de beschikbaarheid van schooldocumenten is genuanceerd. Verweerder moet hierbij dus ook kijken naar de indicatieve bewijzen. Gelet hierop stelt eiseres dat er een reële kans is dat in een volgend ambtsbericht wordt gesteld dat ook geen overlijdensakte meer kan worden verlangd. Er is immers sprake van een wanordelijk systeem in Eritrea. Los daarvan heeft eiseres ook meerdere indicatieve documenten overgelegd om dit overlijden aan te tonen. Het overlijden van de moeder in combinatie met de biologische band tussen eiseres en referent, heeft tot gevolg dat referent gezag heeft over eiseres. Verder wijst eiseres er op dat referent nu wel inkomen uit arbeid heeft. Dit alles zorgt ervoor dat er op dit moment een hele andere situatie is dan ten tijde van het bestreden besluit en dat een heroverweging gerechtvaardigd is. Tot slot wijst eiseres er op dat verweerder haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Op deze manier was het immers mogelijk geweest een beter beeld van de situatie te krijgen.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank overweegt allereerst dat het DNA-onderzoek dat is afgenomen nadat het bestreden besluit is genomen, gezien kan worden als een onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt. Eiseres heeft zich immers eerder in de procedure al op het standpunt gesteld dat referent haar biologische vader is. De rechtbank moet dit DNA-onderzoek daarom ook meenemen in haar oordeel over het besluit van verweerder.
7. De biologische band tussen eiseres en referent is niet meer in geschil. De kern van de afwijzing van verweerder is nu dat de identiteit en het overlijden van de moeder, de identiteit van eiseres en de familieband tussen eiseres en referent niet zijn aangetoond.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in deze zaak ook indicatieve documenten moet meenemen in onder meer de beoordeling of eiseres haar identiteit en het overlijden van haar moeder heeft aangetoond. Uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat verweerder in nareiszaken indicatieve documenten moet meenemen in onder meer de beoordeling van de identiteit en de familieband, ook als geen bewijsnood is aangetoond. Dit zou er eventueel toe kunnen leiden dat verweerder nader onderzoek moet aanbieden. De rechtbank ziet aanleiding in dit geval, waarbij het gaat om een mvv in het kader van familieleven, aansluiting te zoeken bij de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS. In beide zaken gaat het namelijk over vreemdelingen die een familielid afkomstig uit Eritrea naar Nederland willen halen, waarbij de vreemdeling tegen dezelfde soort problemen kan aanlopen voor het bezit of het verkrijgen van officiële documenten. Daarnaast betrekt de rechtbank hierbij dat in Werkinstructie 2020/16, over de toepassing van artikel 8 van het EVRM, [2] staat dat verweerder bij de beoordeling of de identiteit en de familierechtelijke band zijn vastgesteld, of dat er in dat kader nader onderzoek moet worden aangeboden, ook indicatieve bewijzen moet meenemen. De rechtbank ziet niet in waarom dat niet zou gelden voor de beoordeling of iemands overlijden is aangetoond.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres het overlijden van de moeder van eiseres onvoldoende heeft aangetoond. Het klopt dat eiseres geen officiële overlijdensakte van haar moeder heeft overgelegd. Zij heeft echter wel een kerkelijke registratie van het overlijden, een foto van het graf (met vertaling) en een verklaring van haar halfbroer over het overlijden overgelegd. Verweerder heeft er slechts op gewezen het niet geloofwaardig te vinden dat er geen overlijdensakte van de moeder van eiseres is, maar uit het besluit blijkt niet dat hij heeft getoetst of eiseres met de wél overgelegde documenten het overlijden heeft aangetoond, of heeft beoordeeld of er aanleiding is nader onderzoek aan te bieden. Omdat het hier om indicatieve bewijsmiddelen gaat, had verweerder dat wel moeten doen. Verweerder heeft in zijn besluit dus onvoldoende rekening gehouden met de overgelegde indicatieve documenten.
10. De rechtbank is verder van oordeel dat er nieuwe omstandigheden spelen waardoor verweerder nogmaals dient te beoordelen of eiseres haar identiteit voldoende heeft aangetoond en of zij hiervoor in bewijsnood verkeert. Eiseres beschikt niet over een officieel identiteitsbewijs. Zoals de rechtbank onder 8 al heeft overwogen, moet verweerder echter ook in dit soort zaken dan beoordelen of de vreemdeling in bewijsnood verkeert, of dat de vreemdeling wel voldoende indicatieve bewijzen heeft overgelegd om haar identiteit aan te tonen. Eiseres heeft onder meer een doopakte en een UNHCR registratie overgelegd. Uit het nieuwe Algemeen ambtsbericht 2020 volgt dat het ontbreken van een geboorteakte niet meer in alle gevallen kan worden tegengeworpen. Deze nieuwe omstandigheid moet worden meegenomen in de beoordeling hiervan. Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij gelet op de vorige alinea op dit moment niet kan beoordelen of verweerder eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij geen paspoort heeft aangevraagd. Uit het Algemeen ambtsbericht van 2017 volgt dat ouders een paspoort voor hun minderjarige kind kunnen aanvragen. Als de moeder van eiseres overleden is, kan zij dit echter niet doen. Verder heeft referent verklaard dat hij niet naar de Eritrese ambassade durft omdat hij op sociale media zijn ongenoegen over het regime in Eritrea uit. Daarom kan ook bij referent de vraag worden gesteld of hij een paspoort voor eiseres kan aanvragen. Dit dient verweerder te beoordelen.
11. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres en referent ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure. Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat het uitgangspunt is dat de belanghebbenden in bezwaar worden gehoord. In zaken waarbij minderjarigen zijn betrokken is dat in het kader van de zorgvuldigheid extra belangrijk. De rechtbank begrijpt dat verweerder in dit soort zaken bij minderjarigen voorzichtig is omdat er het risico is dat er een achterblijvende ouder is. Anderzijds bestaat ook het risico dat minderjarigen alleen achterblijven wanneer zij niet aan de bewijslast kunnen voldoen. [3] Het horen van de partijen is een goede manier om de situatie scherp te krijgen en deze risico’s te wegen. In deze zaak heeft eiseres een begin van bewijs over de gezinsband overgelegd, door Whatsapp-gesprekken tussen haar en referent over te leggen. Daarnaast is nu ook aangetoond dat referent de biologische vader van eiseres is. Deze omstandigheden zijn wellicht niet voldoende om de gezinsband aan te tonen, maar bieden naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende basis voor een gehoor waarin de omstandigheden met betrekking tot de gezinsband aan de orde kunnen komen. Hierbij betrekt de rechtbank ook dat eiseres stelt dat referent eerder niet van haar bestaan af wist, waardoor het aantonen van een gezinsband sinds haar geboorte in ieder geval niet mogelijk is.
Conclusie
12. De rechtbank concludeert dat er nieuwe omstandigheden spelen sinds het bestreden besluit. Er staat nu immers vast dat referent de biologische vader van eiseres is. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres het overlijden van haar moeder niet heeft aangetoond, en heeft verweerder ten onrechte geen gehoor aangeboden in de bezwaarfase. Deze omstandigheden bieden voldoende aanleiding voor een heroverweging door verweerder. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is de nieuwe omstandigheden in het besluit mee te nemen en verweerder nog een gehoor aan moet bieden. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 8 weken.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak De rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie onder meer ABRvS 16 september 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3147.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.Zie ABRvS, 16 september 2019 ECLI:NL:RVS:2019:3147, r.o. 8.1, over de belangen van (achtergebleven) minderjarigen die extra gewicht in de schaal leggen en r.o. 7.1 vierde alinea over het risico dat minderjarigen alleen achterblijven in schrijnende omstandigheden, zoals verweerder dat in het beleid nareis heeft meegewogen.