ECLI:NL:RBDHA:2021:16098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/1194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese kinderen wegens onvoldoende bewijs familierechtelijke relatie

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021, hebben twee Eritrese kinderen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de kinderen volgens de verweerder niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen niet zijn verschenen op een afspraak voor DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, wat door de verweerder als bewijsnood werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende documenten hadden ingediend om hun identiteit en de familierechtelijke relatie te onderbouwen, en dat het vereiste van een toestemmingsverklaring van de biologische moeder niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder had moeten horen in bezwaar, maar verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, en de rechtbank droeg de verweerder op het griffierecht van € 181,- te vergoeden en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/1194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum 1] 2011, van Eritrese nationaliteit, eiser, en

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] 2013, van Eritrese nationaliteit,eiseres
(gezamenlijk: eisers)
V-nummer: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. S. Wierink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 9 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ook zijn verschenen [A] (referent) en S.B. Aniania (tolk). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Referent heeft sinds 8 januari 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 10 maart 2016 heeft referent een eerste aanvraag ingediend voor een mvv-nareis voor eisers en zijn (ex-)echtgenote. Deze aanvraag is bij de beschikking van 9 maart 2017 afgewezen. Op 5 december 2018 heeft referent een nieuwe aanvraag voor een mvv-nareis voor eisers ingediend.
Standpunt verweerder
2. Eisers hebben hun identiteit en de familierechtelijke relatie met referent en hun biologische moeder volgens verweerder niet voldoende aangetoond. Verweerder heeft bewijsnood aangenomen en heeft eisers DNA-onderzoek aangeboden op de Nederlandse ambassade in Ethiopië. Eisers en hun biologische moeder zijn niet verschenen op de afspraak bij de ambassade. Verweerder heeft de mvv-aanvraag daarom afgewezen. Doordat de familierechtelijke relatie met de biologische moeder niet is aangetoond, kan verweerder niet vaststellen of de biologische moeder daadwerkelijk toestemming geeft voor het vertrek van eisers naar Nederland.
Standpunt eisers
3. Eisers zijn het hier niet mee eens. Eisers verblijven op dit moment met hun tante in een vluchtelingenkamp in Ethiopië. De biologische moeder heeft een nieuw gezin en wil niet meer voor eisers zorgen. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat hun biologische moeder in Tigray verbleef en dat het sinds kort door het in het gebied heersende conflict niet mogelijk is om contact met haar te krijgen. Eisers weten niet waar zij nu is en of zij nog leeft. Eisers vinden dat verweerder onder deze omstandigheden niet kan vasthouden aan het vereiste dat zij de familierechtelijke relatie met hun moeder moeten aantonen. Dit is volgens eisers in strijd met artikel 5 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel, artikel 24 van het Handvest en het arrest E. [1] De belangen van eisers als minderjarige kinderen moeten een primaire overweging vormen. Eisers vinden verder dat verweerder in strijd met de informatieplicht heeft gehandeld door referent niet op de hoogte te stellen van de afspraak met de ambassade. Eisers vinden ook dat verweerder hen een herstelverzuim moest bieden en dat verweerder in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld. Eisers hebben in beroep toegelicht dat zij niet op de afspraak bij de ambassade zijn verschenen, omdat de ambassade medewerker een andere taal sprak en zij van deze medewerker begrepen dat zij niet mochten komen als hun biologische moeder niet meekwam.
Beoordeling door de rechtbank
4. Verweerder heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende (indicatieve) documenten hebben ingediend om hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische moeder en referent te onderbouwen. Niet is betwist dat er ten aanzien van het overleggen van deze documenten sprake is van bewijsnood op grond waarvan aan eisers een DNA onderzoek is aangeboden. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de aanvraag mocht afwijzen, omdat eisers de familierechtelijke relatie met hun biologische moeder niet hebben aangetoond doordat zij niet zijn verschenen op de afspraak bij de ambassade. De rechtbank beantwoord deze vraag bevestigend en legt dit hieronder uit.
5. De biologische moeder van eisers reist niet mee naar Nederland. Uit paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire en Werkinstructie 2020/13 (WI 2020/13) volgt dat de biologische moeder dan een toestemmingsverklaring moet overleggen en dat de familierechtelijke relatie tussen eisers en de biologische moeder moet worden aangetoond. Alleen in dat geval komt vast te staan dat de ondertekende toestemmingsverklaring ook daadwerkelijk van de biologische moeder is. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat verweerder in principe een toestemmingsverklaring mag vereisen. Het is hierbij in eerste instantie aan eisers om bewijsmiddelen te overleggen ter onderbouwing van de familierechtelijke relatie. Dit is niet in strijd met de samenwerkingsverplichting of het arrest E. [2]
6. Het is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet onredelijk dat verweerder vasthoudt aan het vereiste dat eisers de familierechtelijke relatie met hun biologische moeder moeten aantonen. De rechtbank overweegt dat het toestemmingsvereiste tot doel heeft om te voorkomen dat de Nederlandse overheid meewerkt aan kinderontvoering. Gelet op dit doel mag juist in het belang van het kind veel gewicht worden gehecht aan deze toestemmingsverklaring. Hierbij acht de rechtbank verder van belang dat pas tijdens de beroepsprocedure aan het licht is gekomen dat geen contact met de moeder van eisers mogelijk is en dat niet is onderbouwd dat zij onvindbaar is dan wel dat er pogingen zijn gedaan om haar te vinden. Omdat de moeder van eisers niet beschikbaar is voor onderzoek, hoefde verweerder geen herstelverzuim te bieden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank komt het feit dat er geen DNA-onderzoek heeft kunnen plaatsvinden voor risico van eisers. In de uitnodigingsbrief van 18 november 2020 is expliciet opgenomen dat eisers verweerder op de hoogte moeten stellen zodra zij een afspraak hebben gemaakt met de ambassade. Eisers hebben dit nagelaten en pas in beroep een verklaring gegeven voor waarom zij niet zijn verschenen. Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank zijn informatieplicht niet geschonden. Dat eisers en de biologische moeder eerder wel allen in Ethiopië beschikbaar waren voor onderzoek maar dat het door het coronavirus niet mogelijk was om een afspraak te maken, doet hieraan niet af.
8. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift en de overgelegde stukken bewijsnood aangenomen en DNA-onderzoek aangeboden. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Verweerder had daarom niet mogen afzien van het horen in bezwaar. Eisers stellen dus terecht dat de hoorplicht is geschonden.
9. Gelet op het voorgaande moet het beroep gegrond verklaard worden en moet het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De overige beroepsgronden slagen niet en eisers hebben in beroep alsnog voldoende gelegenheid gehad om hun gronden nader toe te lichten en te onderbouwen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd omdeze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192
2.Zie ABRvS, 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2153