In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021, hebben twee Eritrese kinderen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De aanvraag was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de kinderen volgens de verweerder niet voldoende bewijs hadden geleverd van hun identiteit en de familierechtelijke relatie met hun biologische moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen niet zijn verschenen op een afspraak voor DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade in Ethiopië, wat door de verweerder als bewijsnood werd aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende documenten hadden ingediend om hun identiteit en de familierechtelijke relatie te onderbouwen, en dat het vereiste van een toestemmingsverklaring van de biologische moeder niet onredelijk was. De rechtbank concludeerde dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder had moeten horen in bezwaar, maar verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, en de rechtbank droeg de verweerder op het griffierecht van € 181,- te vergoeden en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eisers tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak kan binnen vier weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.