9.5.Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder heeft kunnen oordelen dat de identiteit van eisers niet is aangetoond.
Familierechtelijke relatie
10. Aangezien verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat eisers hun identiteit niet hebben aangetoond, behoeft hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de familierechtelijke relatie geen bespreking meer. Dit volgt uit vaste jurisprudentie over het nareisbeleid van verweerder van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.Aangezien deze zaak veel raakvlakken heeft met het nareisbeleid acht de rechtbank deze jurisprudentie van overeenkomstige toepassing.
Gezinsherenigingsrichtlijn
11. Ten aanzien van eisers stelling dat het in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn dat de broers en zussen van eisers wel een DNA-onderzoek aangeboden hebben gekregen terwijl zij dezelfde indicatieve documenten hebben overgelegd als eisers, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft een onderscheid gemaakt in de meerderjarige en minderjarige kinderen in het gestelde gezinsleven van eisers. In het besluit van 20 juli 2017 heeft verweerder dit onderscheid ook al gemaakt voor eiser. Daar staat immers dat er ‘mogelijk aanvullende gegevens verstrekt moeten worden verstrekt voor uw meerjarige broer [eiser] ’. Het onderscheid dat verweerder maakt heeft ermee te maken dat van minderjarige kinderen niet verwacht kan worden dat zij officiële documenten hebben. Aangezien dat van meerderjarigen in Eritrea wel kan worden verwacht, heeft verweerder andere eisen kunnen stellen aan de bewijslast voor het aannemelijk maken van de identiteit van eisers. Dit acht de rechtbank niet in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn.
12. De rechtbank zal gelet op hetgeen is overwogen over de verschuldigde dwangsom in overweging 7 het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit 2 vernietigen, voor zover geen dwangsom is toegekend wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift van 6 augustus 2019. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, zelf in de zaak te voorzien, en te bepalen dat verweerder aan eisers een dwangsom verbeurt ter hoogte van € 1.442,-. Dit betekent dat de rest van het bestreden besluit 2 in stand blijft. Verweerder heeft de aanvragen van eisers voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ’ kunnen afwijzen. Zoals reeds overwogen in de tussenuitspraak, zal de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 zal de rechtbank ook niet-ontvankelijk verklaren.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
14. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die betalen. De proceskosten die verweerder aan eisers moet betalen worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Eisers hebben zich laten bijstaan door een gemachtigde. Deze gemachtigde heeft drie proceshandelingen verricht: het indienen van het beroepschrift tegen het bestreden besluit 1, het verschijnen ter zitting en het indienen van een zienswijze op het bestreden besluit 2. Deze proceshandelingen leveren 3 punten op met een waarde van € 748,- per punt. Voor het indienen van een zienswijze geldt een wegingsfactor 0,5. Voor de overige proceshandelingen geldt een wegingsfactor 1. De rechtbank stelt de kosten daarom vast op
€ 1.870,-.