ECLI:NL:RBDHA:2021:1612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor verblijfsvergunning als zelfstandige in de bouwsector

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om als zelfstandige te kunnen werken bij een vennootschap onder firma, genaamd '[Bouwbedrijf]'. Deze aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar daartegen was ook ongegrond verklaard. Eiser heeft echter nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder een aangepast ondernemingsplan en adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) die de behoefte aan ongeschoolde bouwvakkers benadrukken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het nieuwe ondernemingsplan van eiser substantieel is verbeterd ten opzichte van de eerdere aanvraag. De rechtbank oordeelt dat zowel het aangepaste ondernemingsplan als de nieuwe RvO-adviezen als novum kunnen worden beschouwd, wat betekent dat er voldoende aanleiding is voor heroverweging van de eerdere afwijzing. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet bijdragen tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in herhaalde aanvragen voor verblijfsvergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om deze zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4764
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van Turkse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.J. Hofstra).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 maart 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) onder de beperking “arbeid als zelfstandige bij [Bouwbedrijf] ” afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 11 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 december 2020. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens eiser was ook mr. Z. Korkmaz op de zitting aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser wil in Nederland arbeid als zelfstandige kunnen verrichten als vennoot van de vennootschap onder firma ‘ [Bouwbedrijf] ’ (VOF). De onderneming is op [datum] maart 2013 als eenmanszaak opgericht door de broer van eiser. Met ingang van 28 juli 2014 wordt de onderneming gedreven door de VOF. Eiser is op dezelfde datum als vennoot tot de VOF toegetreden. De VOF richt zich met name op stukadoorswerkzaamheden.
1.2
Eiser heeft eerder op 29 september 2014 een aanvraag met hetzelfde doel ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag voorgelegd aan de RvO. [1] De RvO adviseerde negatief – kort gezegd – omdat eiser geen geschoold specialist is, geen duidelijkheid heeft verschaft over zijn uurtarief en slechts een beperkt aantal opdrachtgevers heeft waarvan hij afhankelijk was. [2] De aanvraag is vervolgens door verweerder bij besluit van 22 december 2014 afgewezen, welke afwijzing in bezwaar is gehandhaafd bij besluit van 20 januari 2017. Deze afwijzing is in rechte vast komen te staan na een ongegrondverklaring van zowel het beroep [3] als het hoger beroep. [4]
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eisers aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de aanvraag aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van eisers eerste aanvraag
.Eiser is het hier niet mee eens en verwijst ter onderbouwing naar diverse uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats [5] en naar meerdere recente adviezen van de RvO [6] waaruit juist blijkt dat behoefte is aan ongeschoolde bouwvakkers.
3.1
De rechtbank stelt vast dat eiser ten behoeve van de in het geding zijnde aanvraag een – ten opzichte van zijn eerdere aanvraag – een aangepast ondernemingsplan heeft ingediend. Dit ondernemingsplan is uitgebreider dan het eerdere ondernemingsplan, met name de markt- en concurrentieanalyse zijn verder uitgewerkt. Dit nieuwe ondernemingsplan is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan te merken als een novum.
3.2
Ook de door eiser overgelegde RvO-adviezen in andere zaken, waaruit kan worden afgeleid dat er op de markt behoefte is aan minder gespecialiseerde arbeidskrachten, moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een novum. Dit is immers een gewijzigde omstandigheid ten opzichte van het RvO-advies zoals gegeven ten behoeve van eisers eerste aanvraag. Dat het negatieve RvO-advies bij eisers eerste aanvraag was gebaseerd op drie punten, namelijk dat eiser geen geschoold specialist is, geen duidelijkheid had verschaft over zijn uurtarief en slechts een beperkt aantal opdrachtgevers had waarvan hij afhankelijk was, leidt – anders dan verweerder stelt – niet tot een ander oordeel. Met de tegenwerping dat eiser nieuwe feiten en omstandigheden zou moeten aanvoeren op elk van de destijds door de RvO genoemde drie punten, geeft verweerder een te beperkte uitleg van artikel 4:6 van de Awb.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Omdat verweerder geen subsidiair standpunt heeft ingenomen en dus geen inhoudelijke beoordeling van eisers aanvraag heeft verricht, kan de rechtbank niet beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven, dan wel zelf in de zaak voorzien. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel [datum] :5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel [datum] : [datum] van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
2.Bij adviezen van 22 september 2015 en 20 december 2016.
3.Bij uitspraak van 13 juli 2017 van deze rechtbank en zittingsplaats (AWB 17/2863).
4.Bij uitspraak van 23 februari 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Eiser verwijst in de gronden van beroep naar de volgende uitspraken: 7 december 2017 (AWB 17/8444), 26 juli 2018 (AWB 17/15068), 16 oktober 2018 (AWB 17/16719), 30 november 2018 (AWB 17/16652), 18 april 2019 (AWB 18/8670) en 8 mei 2017 (AWB 16/28371). In de aanvullende gronden van beroep verwijst eiser naar de volgende uitspraken: 22 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:8781), 19 oktober 2020 (AWB 19/1429), de uitspraak met onbekende datum inzake O. Bektas (AWB 19/8761), 14 juli 2020 (AWB 19/9082) en vier uitspraken gedaan op 11 december 2020 (AWB 19/1134, AWB 19/5990, AWB 19/4041 en AWB 18/3525). Ook wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 2 december 2020 (AWB 19/10168).
6.Verwezen wordt naar adviezen van de RvO in de zaken Sahin Butun, Fatih Keles en Hakan Ates.