In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Turkse nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om als zelfstandige te kunnen werken bij een vennootschap onder firma, genaamd '[Bouwbedrijf]'. Deze aanvraag was eerder afgewezen, en het bezwaar daartegen was ook ongegrond verklaard. Eiser heeft echter nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd, waaronder een aangepast ondernemingsplan en adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) die de behoefte aan ongeschoolde bouwvakkers benadrukken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het nieuwe ondernemingsplan van eiser substantieel is verbeterd ten opzichte van de eerdere aanvraag. De rechtbank oordeelt dat zowel het aangepaste ondernemingsplan als de nieuwe RvO-adviezen als novum kunnen worden beschouwd, wat betekent dat er voldoende aanleiding is voor heroverweging van de eerdere afwijzing. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 178,- aan eiser moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser moet bijdragen tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in herhaalde aanvragen voor verblijfsvergunningen en de noodzaak voor bestuursorganen om deze zorgvuldig te overwegen.