ECLI:NL:RBDHA:2021:16177
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk ongegrondheid en niet-ontvankelijkheid beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 7 april 2021, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen, evenmin als zijn gemachtigde. Tijdens de zitting op 3 mei 2021 werd medegedeeld dat eiser op 22 april 2021 met onbekende bestemming is vertrokken, wat door het COA was geregistreerd. De gemachtigde van eiser heeft op 30 april 2021 laten weten dat zij niet ter zitting zouden verschijnen en op 3 mei 2021 bevestigd dat er sinds 22 april 2021 geen contact meer was met eiser.
De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser nog een rechtens te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het vertrek van eiser en het gebrek aan communicatie, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht in Nederland. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het vreemdelingenrecht, waarbij de rechten van asielzoekers en de procedures rondom hun aanvragen centraal staan.