ECLI:NL:RBDHA:2021:16183
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel wegens kennelijk ongegrondheid en niet-ontvankelijkheid beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 7 april 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen. Tijdens de zitting op 3 mei 2021, waar ook een andere zaak werd behandeld, heeft de rechtbank geconstateerd dat zowel eiser als zijn gemachtigde afwezig waren, ondanks dat zij op de hoogte waren van de zitting. De gemachtigde heeft aangegeven dat er sinds 28 april 2021 geen contact meer is geweest met eiser, die op 26 april 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De rechtbank heeft vervolgens overwogen of eiser nog een rechtens te beschermen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Gezien de omstandigheden, waaronder het ontbreken van contact en het vertrek van eiser, concludeerde de rechtbank dat eiser geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk zocht. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangemerkt als een belangrijke beslissing in het vreemdelingenrecht, waarbij de afwezigheid van de eiser en het ontbreken van een rechtens te beschermen belang leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.