ECLI:NL:RBDHA:2021:1620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20/7039
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging verblijfsvergunning regulier; mvv-vereiste en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres om het doel van haar verblijfsvergunning regulier te wijzigen. Eiseres, een Vietnamese vrouw geboren in 1996, had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'uitwisseling'. Ze diende een aanvraag in om deze beperking te wijzigen naar 'verblijf als familie en gezinslid' bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en het niet voldoen aan het middelenvereiste. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 januari 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat het mvv-vereiste ten onrechte aan eiseres is tegengeworpen. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang heeft bij de procedure, omdat de te verlenen verblijfsvergunning een eerdere ingangsdatum zou hebben dan het verblijfsrecht dat eiseres reeds heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten, omdat verweerder erkende dat eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord over het middelenvereiste.

De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.602,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7039

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om het doel van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier te wijzigen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1996 en bezit de Vietnamese nationaliteit.
2. Eiseres is met ingang van 27 maart 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘uitwisseling’. Op 9 november 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om de beperking van haar verblijfsvergunning te wijzigen in ‘verblijf als familie en gezinslid bij de heer [naam] ’ (hierna: referent). Bij besluit van 3 juli 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning onder de beperking ‘uitwisseling’ met terugwerkende kracht ingetrokken. Het daartegen ingestelde beroep is op 28 oktober 2020 ongegrond verklaard. [1]
3. Bij besluit van 16 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor het wijzigen van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Daarnaast heeft verweerder overwogen dat de weigering om aan eiseres een verblijfsvergunning te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM [2] , omdat aannemelijk is bevonden dat er sprake is van een schijnrelatie tussen eiseres en referent.
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Naast het mvv-vereiste, werpt verweerder ook tegen dat referent, die een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangt, niet voldoet aan het middelenvereiste. Verweerder betwist niet langer dat eiseres een serieuze relatie met referent onderhoudt, maar de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt uit in het nadeel van eiseres. Bij het bestreden besluit is ook vastgesteld dat eiseres een verblijfsrecht heeft zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez [3] , omdat zij ouder is geworden van een Nederlands kind dat door haar en referent wordt verzorgd en dat van haar afhankelijk is.
5. Op wat eiseres daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
6. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij het onderhavige beroep, omdat zij reeds een verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez
.
7. Nu de te verlenen verblijfsvergunning als familie en gezinslid een eerdere ingangsdatum zou hebben dan het verblijfsrecht dat eiseres heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez, is de rechtbank van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure.
Mvv-vereiste
8. Verweerder heeft erkend dat het mvv-vereiste ten onrechte is tegengeworpen. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. In het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
Hoorplicht
9. Verweerder heeft ook erkend dat eiseres in bezwaar ten onrechte niet is gehoord over het middelenvereiste, nu dit eerst in het bestreden besluit is tegengeworpen. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder te volgen in zijn standpunt dat dit gebrek dient te worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [4] De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit ook om deze reden vernietigt dient te worden, gelet op de ernst van dit gebrek.
Middelenvereiste
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegegeven dat referent ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed het middelenvereiste. De stelling dat referent op enig moment wel voldeed aan het middelenvereiste, leidt niet tot het oordeel dat verweerder het middelenvereiste niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen. De rechtbank toetst immers het bestreden besluit naar de feiten en omstandigheden ten tijde daarvan. Nu niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit niet werd voldaan aan het middelenvereiste, heeft verweerder de aanvraag om die reden terecht afgewezen.
Conclusie
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 10 aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in de bezwaarfase ten onrechte de proceskosten van eiseres niet zijn vergoed. De rechtbank zal daarom ook een punt toekennen voor het indienen van het bezwaarschrift. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.602,- (
duizendzeshonderdentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354).
4.Algemene wet bestuursrecht.