ECLI:NL:RBDHA:2021:16210
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod voor Turkse zelfstandige in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een inreisverbod dat aan een Turkse zelfstandige was opgelegd. De eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland had, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd was met de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol en dat er geen sprake was van een nieuwe verboden beperking in de zin van artikel 13 van Besluit nr. 1/80. De rechtbank overwoog dat de eiser geen gehoor had gegeven aan een eerder opgelegd terugkeerbesluit en dat de Staatssecretaris op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet bevoegd was om een inreisverbod op te leggen. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat het inreisverbod in strijd was met de algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel, en concludeerde dat het bestreden besluit rechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.