ECLI:NL:RBDHA:2021:16211
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod voor Turkse zelfstandige niet in strijd met Europese verdragen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een inreisverbod dat aan een Turkse zelfstandige was opgelegd. De eiser, geboren in 1972 en van Turkse nationaliteit, had eerder drie aanvragen ingediend voor arbeid als zelfstandige, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. Op 27 juni 2018 was aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, maar hij had hieraan geen gehoor gegeven. Als gevolg hiervan werd hem op 15 januari 2021 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Tijdens de zitting op 15 juli 2021 was de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd was met de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol of artikel 9 van de Associatieovereenkomst, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en niet had voldaan aan het terugkeerbesluit.
De rechtbank heeft verder overwogen dat het opleggen van een inreisverbod geen sanctiemaatregel is en dat de verweerder terecht had opgemerkt dat de ernst van de overtreding in aanmerking was genomen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de redenen voor het inreisverbod, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.