ECLI:NL:RBDHA:2021:16211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
21/937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod voor Turkse zelfstandige niet in strijd met Europese verdragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een inreisverbod dat aan een Turkse zelfstandige was opgelegd. De eiser, geboren in 1972 en van Turkse nationaliteit, had eerder drie aanvragen ingediend voor arbeid als zelfstandige, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waren afgewezen. Op 27 juni 2018 was aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, maar hij had hieraan geen gehoor gegeven. Als gevolg hiervan werd hem op 15 januari 2021 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Tijdens de zitting op 15 juli 2021 was de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet aanwezig, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan en het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet in strijd was met de standstillbepaling van artikel 41 van het Aanvullend Protocol of artikel 9 van de Associatieovereenkomst, omdat eiser geen rechtmatig verblijf had en niet had voldaan aan het terugkeerbesluit.

De rechtbank heeft verder overwogen dat het opleggen van een inreisverbod geen sanctiemaatregel is en dat de verweerder terecht had opgemerkt dat de ernst van de overtreding in aanmerking was genomen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de redenen voor het inreisverbod, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/937
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Aydin),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een inreisverbod voor twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1972 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft eerder drie aanvragen ingediend met als doel ‘arbeid als zelfstandige’. Verweerder heeft deze afgewezen. Aan eiser is op 27 juni 2018 een terugkeerbesluit opgelegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser gevolg heeft gegeven aan het opgelegde terugkeerbesluit waarbij eiser is opgedragen om binnen vier weken het grondgebied van de Europese Unie, Europese Economische Ruime en Zwitserland verlaten. Gelet op paragraaf A4/2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder de duur van het inreisverbod bepaald op twee jaar. Nu eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding hiervan af te wijken. Het inreisverbod is volgens verweerder niet in strijd met artikel 9 van de Associatieovereenkomst [1] , artikel 41 van het Aanvullend Protocol [2] en de algemene rechtsbeginselen.
Standstillbepaling
4. Eiser voert aan dat ten onrechte een inreisverbod aan hem is opgelegd, omdat hij geen ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid. Het inreisverbod vormt daarbij een aanscherping op de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Dit levert een nieuwe en verboden beperking op in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol (standstillbepaling). Het opleggen van het inreisverbod voor Turkse zelfstandigen is ook in strijd met de in artikel 9 van de Associatieovereenkomst neergelegde discriminatieverbod.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland en geen gehoor heeft gegeven aan het opgelegde terugkeerbesluit. Verweerder kan dan op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) een inreisverbod opleggen.
6. De rechtbank is van oordeel dat het inreisverbod niet in strijd is met de standstillbepaling. De Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) heeft in zijn uitspraak van 29 november 2018 [3] overwogen dat een tegen een Turkse onderdaan zonder rechtmatig verblijf uitgevaardigd inreisverbod geen verboden nieuwe beperking is in de zin van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 [4] . Dit geldt naar analogie ook voor artikel 41 van het Aanvullend Protocol. Daarnaast volgt niet uit artikel 66a van de Vw dat het vormen van een ernstige bedreiging voor de openbare orde en de nationale veiligheid noodzakelijk is om een inreisverbod op te leggen.
Algemene rechtsbeginselen
7. Eiser voert verder aan dat het opleggen van een inreisverbod in strijd is met de algemene rechtsbeginselen, namelijk het evenredigheidsbeginsel, effectiviteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel. De zwaarte van de sanctiemaatregel staat namelijk niet in een passende verhouding tot de ernst van de overtreding. Verweerder heeft daarbij de belangen van eiser als Turkse onderdaan onvoldoende meegewogen.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het opleggen van het inreisverbod niet in strijd handelt met een van de voornoemde rechtsbeginselen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het opleggen van een inreisverbod geen sanctiemaatregel is. Daarbij heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit (Vb) al rekening is gehouden met de ernst van de aanleiding om een inreisverbod uit te vaardigen. Op grond van artikel 66a van de Vw kan verweerder om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Verweerder heeft in dit geval geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel deze in te korten. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser ervoor heeft gekozen zijn werkzaamheden in Nederland voort te zetten zonder een geldige verblijfsvergunning.
Conclusie
9. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. Z.E.M. van der Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, Ankara, 12-09-1963.
2.Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst [...] wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, Brussel, 23-11-1970.
3.ECLI:NL:RVS:2018:3922. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
4.Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad Europese Economische Gemeenschap en Turkije van 19 september 1980.