ECLI:NL:RBDHA:2021:16244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
NL21.10051
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van seksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser als ongeloofwaardig werd beoordeeld met betrekking tot zijn biseksualiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 1 juni 2019 vanuit Italië naar Nederland was gekomen en op 4 juni 2019 een asielaanvraag had ingediend, waarbij hij stelde dat hij biseksueel was en dat hij vanwege zijn geaardheid in Nigeria werd vervolgd. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder een rapport van een cultuurpsycholoog, overwogen, maar oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser onvoldoende inzicht gaven in zijn persoonlijke beleving van zijn seksuele gerichtheid. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om zijn geaardheid en de gevolgen daarvan voldoende te onderbouwen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.10051
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.E. Martinez Linnemann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. B. Kemalli).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op een hybride zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1974. Eiser is naar eigen zeggen op 1 juni 2019 vanuit Italië aangekomen in Nederland en heeft op 4 juni 2019 een asielaanvraag ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is. Hij heeft Nigeria verlaten nadat hij door anderen zoenend is gezien met zijn partner [A] . Omdat eiser zoenend is gezien met een man wordt hij gezocht door de familie van de man waarvan de vader lid is van een cult bende. Eiser heeft daarom Nigeria in 2006 verlaten en heeft vervolgens een tijd rechtmatig in Italië gewoond op grond van het huwelijk met zijn toenmalige Italiaanse echtgenote. In 2011 is eiser teruggegaan naar Nigeria, waarna hij heeft vernomen dat hij wederom werd gezocht.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, zijn seksuele gerichtheid, problemen naar aanleiding van de seksuele gerichtheid
in 2006 en problemen bij terugkeer naar Nigeria in 2011. Verweerder heeft in het bestreden besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft onderbouwd dat zijn referentiekader ook van toepassing is op het vermogen om over zijn seksualiteit te kunnen verklaren. Dit kan niet op grond van opleiding of werkervaring worden bepaald. Eiser wijst daarbij op een rapport van cultuurpsycholoog José Renkens van de Radboud Universiteit Nijmegen, waarin wordt geschreven over hoe lastig het voor veel LHBTI+'ers is om seksualiteit en gevoelens te bespreken die ze zelden besproken hebben, met name in een vreemd land. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek.
Eiser voert verder aan dat hij erbij blijft dat hij wel antwoord heeft gegeven op de vraag wanneer hij gevoelens kreeg voor mannen. Verweerder zoemt daarbij in op een specifieke vraag, waarbij de context verloren gaat. Ook heeft verweerder ten onrechte te veel belang gehecht aan het bewustwordingsproces. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd waarom eiser wordt tegengeworpen dat hij niet actief genoeg is geweest in de LHBTI gemeenschap. Niet blijkt waar het op is gebaseerd dat iemand die stelt biseksueel is actief moet zijn geweest in deze gemeenschap. Bovendien heeft eiser jaren in Italië legaal gewoond als een getrouwd man. De geaardheid van eiser dient dan ook geloofwaardig te worden verklaard.
4. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de door eiser naar voren gebrachte zienswijze. Voor zover eiser in zijn beroepsgronden de zienswijze als herhaald en ingelast heeft beschouwd, gaat de rechtbank hieraan in het navolgende voorbij. Het is aan eiser om in de gronden van beroep aan te geven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering in het bestreden besluit tekort is geschoten. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
5. De rechtbank overweegt verder dat uit Werkinstructie 2019/17 volgt dat verweerder moet doorvragen op persoonlijke belevingen van de vreemdeling en de persoonlijke betekenis die de gestelde seksualiteit voor de vreemdeling heeft gehad. Daarbij moet verweerder aansluiting zoeken bij het niveau van de vreemdeling en rekening houden met het referentiekader. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341) volgt ook dat de maatregelen die verweerder bij het inrichten van de asielprocedure heeft genomen om te waarborgen dat rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van een vreemdeling in algemene zin voldoende zijn om een zorgvuldige en objectieve beoordeling van een asielrelaas te waarborgen (vergelijk r.o. 2.6.1 van de uitspraak van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1630). Uit deze uitspraak volgt tevens dat als een vreemdeling aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een rapport betoogt dat verweerder zijn verklaringen door een cultuurverschil verkeerd heeft begrepen of geduid, verweerder daar gemotiveerd op in moet gaan. De vreemdeling moet dit wel al in een zo vroeg mogelijk stadium van de procedure naar voren brengen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank gelet op deze uitspraken terecht het referentiekader van eiser betrokken in het kader van wat er van hem kan worden verwacht wat betreft het verklaren over zijn geaardheid. Daarbij heeft verweerder in het bestreden besluit er terecht op gewezen dat eiser niet nader heeft toegelicht of onderbouwd waarom niet van eiser mag worden verwacht dat hij meer, uitgebreider kan verklaren als het gaat om zijn seksualiteit. De enkele algemene verwijzing in beroep naar een rapport zonder nadere duiding dat bepaalde passages uit dat rapport maken dat verweerder bepaalde tegenwerpingen niet mag
doen en aldus zonder toe te spitsen op eiser als persoon, is daarvoor onvoldoende. Ook wijst verweerder er terecht op dat tijdens het nader gehoor niet is gebleken dat eiser heeft aangegeven moeite te hebben met het verklaren over zijn geaardheid, wat gelet op zijn referentiekader wel van hem mocht worden verwacht. De rechtbank volgt dan ook niet dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser biseksueel is. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de besluitvorming blijkt dat verweerder de verklaringen van eiser integraal heeft gewogen en dus anders dan eiser stelt niet alleen de verklaringen op zichzelf heeft beschouwd en buiten de context heeft geplaatst. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd over de manier waarop en het moment wanneer hij erachter kwam dat hij ook op mannen kon vallen en dat hij met zijn antwoorden onvoldoende inzicht heeft weten te verschaffen in zijn persoonlijke beleving van zijn seksuele gerichtheid. De rechtbank volgt eiser verder dat hij wel enig inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke beleving van zijn biseksuele geaardheid en dat hij heeft verklaard dat hij zijn gevoelens nog aan het onderzoeken is, maar verweerder heeft ten aanzien van die verklaringen, zoals hiervoor reeds overwogen, meer mogen verwachten gelet op het referentiekader van eiser en omdat de seksuele gerichtheid van eiser niet wordt geaccepteerd in Nigeria en strafbaar is.
Ten aanzien van zijn relatie met [A] heeft verweerder mee kunnen wegen dat eiser daarover oppervlakkige verklaringen heeft afgelegd. Eiser weet geen inzicht te geven in wanneer hij romantische gevoelens voor hem kreeg. Hij verklaart hierover dat dit moeilijk te zeggen is omdat ze eigenlijk altijd dol op elkaar zijn geweest. Ook heeft eiser enerzijds verklaard dat hij altijd romantische gevoelens heeft gehad voor [A] en aan de gehoorambtenaar bevestigd dat het om een romantische relatie ging en anderzijds heeft hij in de zienswijze verklaard dat het enkel ging om een seksuele relatie. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat eiser dit laatste op geen enkele manier zo heeft geduid tijdens het nader gehoor. Hier heeft verweerder voor wat betreft de geloofwaardigheid een negatief gewicht aan mogen toekennen. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat wat de aard van de relatie ook was, van eiser mag worden verwacht dat hij meer inzicht kan geven in zijn relatie met [A] . Op de vraag wat eiser kan vertellen over de relatie met [A] , heeft eiser bijvoorbeeld geantwoord dat [A] leuk, zorgzaam en zachtaardig is en dat hij niet weet wat hij nog meer zou kunnen verklaren. Dit heeft verweerder onvoldoende mogen vinden aangezien uit de verklaringen van eiser blijkt dat dit zijn eerste en enige relatie met een man was in Nigeria en dat de relatie zeer lang (19 jaar) heeft geduurd tot aan zijn vertrek uit Nigeria. Ook vormt de relatie de kern van zijn relaas, aangezien de ontdekking daarvan de reden is geweest voor zijn vertrek.
Daarnaast heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de relatie met [B] en oppervlakkig is gebleven in zijn verklaringen over hem. Zo heeft eiser over [B] alleen verklaard dat hij een aardig persoon is, maar dat hij ook heel hard kan zijn. Ook heeft eiser de vraag hoe de jarenlange vriendschap tussen hem en [B] is verlopen naar een romantische relatie niet beantwoord. Eiser heeft in reactie op deze vraag alleen aangegeven dat [B] ook een beetje is zoals [A] en dat hij aardig, zorgzaam maar ook zeer pittig is. Hierbij heeft verweerder van belang mogen vinden dat eiser daarentegen over het ontstaan van zijn relatie met [C] en wat hij leuk vindt aan haar uitgebreid heeft verklaard zonder daar specifiek naar te zijn gevraagd en dat eiser met warme gevoelens over haar spreekt.1
1. Nader gehoor pagina 17, 18 en 21
Ten aanzien van de activiteiten binnen de LHBTI gemeenschap in Europa blijkt tot slot dat dit onderdeel niet doorslaggevend is geweest voor het oordeel dat de gestelde geaardheid van eiser ongeloofwaardig is, maar dat de marginale activiteiten die eiser heeft verricht het oordeel dat de gestelde biseksuele geaardheid ongeloofwaardig is, versterkt. Verweerder heeft dit gelet op vaste jurisprudentie mogen meewegen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser betwist tot slot dat hij de familierechtelijk betrekkingen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij wijst daarbij op de onderzoeksplicht van verweerder. Hij heeft een kopie ingediend van de erkenning van zijn oudste dochter en verweerder had deze gegevens bij de Italiaanse autoriteiten kunnen verifiëren. Ook heeft verweerder de bijlagen die zijn meegestuurd bij de zienswijze niet betrokken bij de besluitvorming. Eiser heeft verder in beroep een verklaring van de school van de kinderen overgelegd en verklaringen van de moeder van de kinderen, van een vriendin en een verklaring van een moeder van klasgenoten van de kinderen.
8. Verweerder heeft zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat hij de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn gestelde kinderen en hem en zijn gestelde partner niet heeft onderbouwd. Het is aan eiser om de familierechtelijke relatie aan te tonen. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser alleen een onvertaalde kopie heeft overgelegd en geen origineel document die de familierechtelijke relatie aantoont. De rechtbank vindt daarbij van belang dat eiser wel voldoende in de gelegenheid is gesteld om documenten te overleggen nu de algemene procedure daartoe is verlengd. Verweerder was daarom niet gehouden om dit document nader te onderzoeken. Het aanmeldgehoor van de gestelde partner van eiseres waarin zij eiser benoemt als de vader van haar kinderen, een brief van de school van de gestelde kinderen van eiser en de foto’s en overige verklaringen zijn tot slot onvoldoende om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
26 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.