ECLI:NL:RBDHA:2021:16302
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Inreisverbod voor Turkse zelfstandige niet in strijd met het Aanvullend Protocol en de Associatieovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Turkse zelfstandige en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarbij hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar was opgelegd. Dit besluit was genomen op basis van het feit dat eiser geen gehoor had gegeven aan een eerder opgelegd terugkeerbesluit. Tijdens de zitting op 15 juli 2021 was de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich wel had laten vertegenwoordigen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had en dat het inreisverbod niet in strijd was met de standstillbepaling van het Aanvullend Protocol of het discriminatieverbod van de Associatieovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat eiser nog in Nederland verbleef, ondanks zijn vertrek naar België. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die een afwijking van het inreisverbod rechtvaardigden.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het opleggen van het inreisverbod niet in strijd was met de algemene rechtsbeginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat de zwaarte van de sanctiemaatregel in verhouding stond tot de ernst van de overtreding en dat de belangen van eiser als Turkse onderdaan voldoende waren meegewogen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.