ECLI:NL:RBDHA:2021:16328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
NL21.6310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en rechtsgeldigheid van de bestemming in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Surinaamse man, had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 april 2021, waarin hem een vertrektermijn van 28 dagen was opgelegd. Eiser stelde dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was, omdat het land van bestemming niet expliciet was genoemd. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel Suriname niet expliciet in het besluit was vermeld, er geen twijfel bestond over het land van bestemming, gezien de Surinaamse nationaliteit van eiser en eerdere gesprekken over zijn terugkeer naar Suriname.

De rechtbank behandelde ook de argumenten van eiser over zijn persoonlijke omstandigheden en de onevenredigheid van het terugkeerbesluit. Eiser had aangevoerd dat hij zorg droeg voor zijn partner en kind en dat hij enige tijd nodig had om zijn vertrek te realiseren. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris voldoende redenen had om het terugkeerbesluit op te leggen, gezien het feit dat eiser al vier jaar illegaal in de EU verbleef en geen pogingen had ondernomen om zijn verblijf te legaliseren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 augustus 2021, en de rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State als hij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6310
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1979] , van Surinaamse nationaliteit,eiser V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 heeft verweerder een terugkeerbesluit genomen ten aanzien van eiser en hem een vertrektermijn opgelegd van 28 dagen.
Op 23 april 2021 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is, met kennisgeving, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. Dit verzoek wordt toegewezen.
3. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat het land van bestemming niet is genoemd in het terugkeerbesluit. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar de uitspraak van HvJ EU1 van 14 mei 2020.2
4. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet slaagt. Zoals uit het arrest van het HvJ EU in FMS volgt, is een terugkeerverplichting niet voorstelbaar zonder het opnemen van een bepaalde bestemming. Dit arrest ziet op een bijzondere situatie, waarbij onduidelijkheid bestond over het land van herkomst van de vreemdeling. In het geval van eiser is dit anders. Hoewel in het bestreden besluit niet uitdrukkelijk is vermeld dat eiser moet terugkeren naar Suriname, kan geen twijfel bestaan naar welk land eiser moet terugkeren. In het besluit is namelijk wel de Surinaamse nationaliteit genoemd en tijdens het gehoor voorafgaand aan het terugkeerbesluit is met eiser besproken hoe hij aankijkt tegen terugkeer naar Suriname. Er is naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval dan ook geen twijfel mogelijk over het land van bestemming.
5. Eiser voert verder aan dat in zijn geval onevenredig is om een terugkeerbesluit op te leggen. Eiser verwijst daarbij naar zijn persoonlijke omstandigheden en een mail van de AVIM3 van 11 mei 2021. Uit die mail blijkt dat verweerder geen verdere maatregelen oplegt als eiser binnen 28 dagen een vliegticket toont met een vlucht in de zomer.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond van eiser ook niet slaagt. In het terugkeerbesluit heeft verweerder een aantal redenen genoemd op grond waarvan het besluit is opgelegd. Verweerder heeft vermeld dat eiser al vier jaar niet rechtmatig in de Europese Unie verblijft en dat hij tot het moment van het opleggen van het terugkeerbesluit ook geen pogingen heeft gedaan om zijn verblijf te legaliseren dan wel zijn vertrek naar Suriname te realiseren. Verder vindt verweerder het nog van belang dat eiser niet bij zijn partner en zoon woont. Gelet op het feit dat eiser heeft verklaard dat hij voor zijn partner en kind zorgt, krijgt eiser van verweerder wel enige tijd om zijn vertrek te realiseren. Verweerder heeft in deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, echter geen reden hoeven zien om af te zien van het opleggen van het terugkeerbesluit. In de mail van de AVIM van 11 mei 2021 ziet de rechtbank daarvoor ook geen grond. Daarin staat namelijk alleen dat eiser enige ruimte krijgt om zelf te vertrekken, maar niet dat eiser is toegezegd dat verweerder geen verdere maatregelen zou nemen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2021 door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
1. Hof van Justitie van de Europese Unie.
2 De zaak FMS e.a., ECLI:EU:C:2020:367.
3 Afdeling Vreemdelingenpolitie en identificatie Mensenhandel.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
05 augustus 2021

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.