ECLI:NL:RBDHA:2021:16334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2021
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
NL21.6315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Deniz, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 20 april 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de bewaring onrechtmatig was geweest, aangezien de maatregel inmiddels was opgeheven.

Tijdens de zitting op 3 mei 2021, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, werd ook een tolk ingeschakeld. De rechtbank oordeelde dat de bewaring op basis van de aangevoerde gronden gerechtvaardigd was. Eiser had betwist dat hij zich aan het toezicht had onttrokken en dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland was binnengekomen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren onderbouwd en dat er geen onrechtmatigheid was vastgesteld. Eiser had geen concrete omstandigheden aangedragen die zouden rechtvaardigen dat een lichter middel had moeten worden toegepast.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.6315
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R. Deniz),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A.M.H. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 april 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer D. Hosseini Abdolabadi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Rechtsbijstand tijdens het voortraject
2. Eiser voert aan dat er onzorgvuldig is gehandeld door verweerder tijdens het voortraject door aan eiser te vragen of het gehoor kan plaatsvinden zonder advocaat, terwijl hij
eerder aangaf wel een advocaat bij het gehoor te willen.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hem niet mocht worden gevraagd om het gehoor te laten plaatsvinden zonder advocaat. Niet is gebleken dat eiser onder druk is gezet tijdens het voortraject of (hierdoor) in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
De bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist alle gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de zware gronden onder 3b en 3i en de lichte grond onder 4b niet langer worden gehandhaafd.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. De feitelijke juistheid van grond 3a blijkt voldoende uit de motivering van de maatregel van bewaring. Eiser was niet in het bezit van geldige reisdocumenten toen hij Nederland inreisde. Hij is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. Met betrekking tot de lichte grond onder 4c heeft eiser de feitelijke juistheid niet betwist. Eiser heeft geen vaste woon of verblijfplaats in Nederland. Verweerder heeft de feitelijke juistheid van de zware grond onder 3a en de lichte grond onder 4c voldoende toegelicht in de maatregel. Aangezien deze bewaringsgronden samen al voldoende zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, kunnen deze twee gronden de maatregel dragen. De overige gronden van de bewaring behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat het niet duidelijk is om welke reden er geen lichter middel is ingezet.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak3 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dat in deze zaak voldoende gedaan. Bovendien heeft eiser in zijn beroepsgrond geen concrete omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het oordeel dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
14 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.