ECLI:NL:RBDHA:2021:16358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
NL21.11884 en NL21.11850
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan Albanese eiser met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan over de beroepen van een Albanese eiser tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, beide opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die stelt de Albanese nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 1972, heeft op 20 juli 2021 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar ontvangen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in staat is om zelfstandig terug te keren naar Albanië en dat hij financiële steun kan krijgen van zijn familie voor een vliegticket. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen mocht opleggen, gezien het risico op onttrekking. De rechtbank stelt vast dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk zelfstandig kan terugkeren.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van eiser over het inreisverbod beoordeeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij al 25 jaar als seizoenarbeider in Griekenland werkt en dat het inreisverbod zijn werk onmogelijk maakt. De rechtbank concludeert echter dat de omstandigheden van eiser voldoende zijn meegewogen in de motivering van het inreisverbod en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van het inreisverbod af te zien. De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en de rechtbank van oordeel is dat de maatregel voldoende gemotiveerd is. De beroepen worden ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.11884 en NL21.11850
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. N. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod is geregistreerd onder nummer NL21.11884. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL21.11850. Dit laatste beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 juli 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1972.
Bestreden besluit 1 (het terugkeerbesluit en inreisverbod)
Vertrektermijn terugkeerbesluit
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder hem een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken in plaats van nul dagen had moeten opleggen. Eiser heeft namelijk meerdere keren aangegeven dat hij geld kan lenen van zowel zijn vrouw als zijn broer voor een vliegticket naar Albanië. Daarnaast heeft hij gezegd dat hij graag wil terugkeren en dat dit ook mogelijk is omdat hij in het bezit is van een geldig paspoort en een identiteitskaart. Bovendien heeft hij nog nooit eerder een terugkeerbesluit ontvangen. Verweerder had dus moeten volstaan met een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken, zonder een inreisverbod en een maatregel van bewaring op te leggen.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terugkeerbesluit met een vertrektermijn van nul dagen heeft mogen opleggen. Uit de onbestreden gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag zijn gelegd volgt namelijk het risico op onttrekking. Op grond van artikel 62, tweede lid en onder a, van de Vw kan verweerder bij een risico op onttrekking de vertrektermijn verkorten naar nul dagen en hierbij een inreisverbod van twee jaar opleggen.1 Het enkele feit dat eiser meerdere keren verklaart zelfstandig terug te willen en kunnen keren naar Albanië maakt dit niet anders. Daarnaast heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij ook daadwerkelijk zelfstandig zou kunnen terugkeren. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het inreisverbod
4. Eiser voert verder aan dat het inreisverbod onvoldoende is gemotiveerd. Eiser werkt al 25 jaar lang zes maanden per jaar in Griekenland als seizoenarbeider en hij kan dit werk niet voortzetten als aan hem een inreisverbod van twee jaar wordt opgelegd. Verweerder heeft dit onvoldoende meegewogen in het besluit. Verder stelt eiser dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod of het had moeten verkorten in verband met humanitaire redenen neergelegd artikel 66a, achtste lid, van de Vw.
5. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden over de seizoensarbeid in Griekenland kenbaar zijn meegenomen in de motivering van het inreisverbod. Verweerders motivering en de daaraan ten grondslag gelegde feiten zijn voldoende om duidelijk te maken waarom de door eiser aangevoerde omstandigheden hem geen aanleiding hebben gegeven van het opleggen van het inreisverbod af te zien. Dat eiser niet meer kan werken als seizoenarbeider in Griekenland heeft voor verweerder geen reden hoeven vormen om af te zien van het inreisverbod. Eiser heeft er zelf voor gekozen om Nederland in te reizen met het doel om illegaal door te reizen naar het Verenigd Koninkrijk. De gevolgen van eisers keuze komen voor zijn rekening. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ten aanzien van het beroep van eiser op artikel 66a, achtste lid, van de Vw stelt de rechtbank vast dat uit de formulering van deze bepaling volgt dat verweerder bij de toepassing hiervan beoordelingsvrijheid toekomt.2 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het standpunt mogen innemen dat de door eiser gestelde omstandigheden in het kader van zijn werk als seizoenarbeider en het feit dat een groot deel van zijn inkomsten
1. Dit volgt uit artikel 66a, eerste lid en onder a, van de Vw.
2 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:368.
wegvalt door het inreisverbod geen humanitaire omstandigheden zijn die aanleiding geven om af te zien van het opleggen van een inreisverbod. Daarbij merkt de rechtbank tevens op dat eiser op niet heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk legale arbeid verricht in Griekenland en dat hij afhankelijk is van de inkomsten daaruit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bestreden besluit 2 (de maatregel van bewaring)
7. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De bewaringsgronden
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden3 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden4 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Lichter middel
10. Eiser voert aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek in de maatregel van bewaring ten aanzien van het lichter middel. De verklaringen van eiser in het gehoor voor inbewaringstelling over dat hij graag terug wil naar Albanië, dat hij wil meewerken en dat hij zijn broer kan bellen om geld te lenen voor een vliegticket zijn niet kenbaar meegenomen in de motivering van de maatregel en dit maakt het besluit onrechtmatig.
11. De rechtbank is van oordeel dat uit de toelichting in de maatregel volgt dat verweerder summier, maar voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen lichter middel dan de inbewaringstelling van eiser toepast. Dat verweerder daarbij niet uitdrukkelijk op de stellingen van eiser over het feit dat hij zelfstandig wil en kan terugkeren naar Albanië is
3 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
ingegaan leidt niet tot een motiveringsgebrek.5 Verweerder heeft terecht en kenbaar van doorslaggevend belang geacht dat eiser illegaal probeerde uit te reizen naar Engeland, niet over een vaste woon- of verblijfplaats beschikt en niet heeft aangetoond dat hij voldoende middelen heeft om zijn terugreis naar Albanië te bekostigen. Verweerder heeft dus mogen volstaan met de motivering zoals in de maatregel van bewaring. De beroepsgrond slaagt niet.
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1255 en 21 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3028.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 augustus 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [nummer]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.