Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Britse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1974.
Bestreden besluit 1 (de maatregel van bewaring)
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Rechtmatig verblijf als Britse onderdaan
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte in het terugkeerbesluit, het inreisverbod en de bewaringsmaatregel stelt dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft. Volgens eiser, die sinds november 2020 in Nederland verblijft, kan hij op grond van het Brexitakkoord tot 1 oktober 2021 een verblijfsdocument aanvragen in Nederland. Ten onrechte heeft verweerder hem niet op deze mogelijkheid gewezen en hem niet in de
gelegenheid gesteld om zo’n document aan te vragen. Dit klemt volgens eiser te meer omdat hij te kennen heeft gegeven in Nederland te willen blijven of naar Belfast teruggestuurd te willen worden. Nu zijn verblijfsrecht niet is vastgesteld, kan niet worden aangenomen dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft. Verder stelt eiser dat de Terugkeerrichtlijn vanwege dat Brexitakkoord tot het einde van de overgangsperiode op 21 oktober 2021 niet van toepassing is. Subsidiair stelt eiser dat verweerder vanaf 26 juli 2021 de maatregel had moeten omzetten, omdat toen vastgesteld was door de Britse autoriteiten dat hij de Britse nationaliteit heeft.
5. Het Verenigd Koninkrijk is vanaf 31 januari 2020 geen lidstaat van de Europese Unie. Vanaf die datum gold een overgangsperiode tot en met 31 december 2020, waarin Britse onderdanen alleen een geldig paspoort nodig hadden om in Nederland te (blijven) wonen, werken en studeren. Na het einde van deze overgangsperiode, vanaf 1 januari 2021, moeten Britse onderdanen kunnen aantonen dat ze volgens het Terugtrekkingsakkoord3 rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Daarvoor moet een aanvraag verblijfsvergunning ingediend worden en dit kan totdat de zogeheten
grace periodis geëindigd. Die
grace periodzou op 1 juli 2021 aflopen, maar bij besluit van het kabinet van 31 mei 2021 is die datum verlengd tot 1 oktober 2021.4
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord- Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01. 4 Kamerstuk 35 393 nr. 39.
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat eiser vanaf november 2020 in Nederland verblijft. De rechtbank stelt vast dat tot 26 juli 2021 niet is aangetoond welke nationaliteit eiser heeft. Eiser stelt namelijk niet in het bezit te zijn van een paspoort en zijn nationaliteit heeft hij ook niet op een andere manier aangetoond. Tot het moment dat de Britse autoriteiten eisers nationaliteit op 26 juli 2021 hebben bevestigd, was het voor verweerder niet duidelijk of hij rechtmatig in Nederland verbleef en mocht hem dus al om die reden de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw opgelegd worden. Het was aan eiser zelf om, zoals het Terugtrekkingsakkoord voorschrijft, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland in te dienen en op verweerder rustte geen verplichting om hem op deze mogelijkheid te wijzen. Voor zover eiser stelt dat verweerder uit de mededeling van eiser dat hij in Nederland wilde blijven, had moeten begrijpen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft willen indienen, volgt de rechtbank dit niet, omdat eiser ook aangaf naar Belfast te willen worden teruggestuurd. Ook na 26 juli 2021 stond niet vast dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland had. De enkele vaststelling van zijn Britse nationaliteit is daartoe namelijk onvoldoende, omdat Britse onderdanen vanaf 1 januari 2021 moeten aantonen dat ze volgens het Terugtrekkingsakkoord rechtmatig in Nederland mogen verblijven. In een dergelijke situatie ontstaat geen rechtmatig verblijf van rechtswege. Aangezien eiser niet in het bezit is van een paspoort en geen aanvraag voor een verblijfsdocument in Nederland heeft ingediend, heeft hij geen rechtmatig verblijf in Nederland en mocht verweerder hem op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vw in bewaring stellen en houden, zowel voor als na de vaststelling van zijn Britse nationaliteit op 26 juli 2021. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling, gelet op zijn psychische en fysieke gesteldheid. Eiser heeft leukemie en zijn psychische gesteldheid is zeer slecht. Eiser begrijpt de gevolgen van de maatregel niet goed en de verbalisant heeft tijdens het gehoor voor inbewaringstelling onvoldoende oog gehad voor de medische problematiek van eiser. Er is niet op deze elementen doorgevraagd.
8. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Volgens vaste rechtspraak5 mag verweerder daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet hij in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en datgene wat de vreemdeling aanvoert in het kader van het lichter middel. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en de rechtbank is van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Daarbij is van belang dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk leukemie heeft en aangeeft dat hij nu geen lichamelijke klachten heeft. Ook blijkt niet uit het gehoor voor inbewaringstelling dat eiser iets niet begrijpt of dusdanig verward is dat hem geen maatregel van bewaring kan worden opgelegd. Bovendien heeft verweerder de medische en psychische omstandigheden voldoende meegenomen in de motivering van de maatregel en een belangenafweging gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309). Bestreden besluit 2 (het terugkeerbesluit het inreisverbod)
9. Tot slot voert eiser aan dat verweerder hem geen terugkeerbesluit met inreisverbod had mogen opleggen omdat de Terugkeerrichtlijn niet op hem van toepassing is. Ook was het opleggen van een terugkeerbesluit en het niet verlenen van een vrije vertrektermijn onevenredig bezwarend gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op datgene overwogen in rechtsoverweging 6 heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland en valt hij onder de Terugkeerrichtlijn. De rechtbank is van oordeel dat op grond daarvan verweerder aan hem een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen, ook omdat hij niet is vertrokken naar aanleiding van het eerdere terugkeerbesluit van 23 april 2021 met een vertrektermijn van 28 dagen en hij ook niet is verschenen in het kader van zijn meldplicht destijds.
11. De rechtbank stelt vast dat in het terugkeerbesluit de persoonlijke omstandigheden van eiser met betrekking tot de stelling dat hij leukemie heeft en psychisch in de war is niet zijn meegenomen in de motivering. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser door dit motiveringsgebrek in het terugkeerbesluit is benadeeld en ziet aanleiding dit te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRvS van 9 oktober 2019.6 Tussen een separaat terugkeerbesluit en een kort daaropvolgende maatregel van bewaring bestaat een nauwe samenhang. Dezelfde zware en lichte gronden die in dit geval aan het bestreden besluit 1 ten grondslag zijn gelegd, zijn ook aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd. In de maatregel van bewaring is uitgebreid ingegaan op de medische en psychische omstandigheden van eiser en er is geconcludeerd dat deze persoonlijke omstandigheden niet leiden tot het oordeel dat had moeten worden volstaan met een lichter middel. Beide besluiten zijn op dezelfde dag, kort na elkaar, aan eiser uitgereikt. Er kon voor eiser redelijkerwijs dan ook geen misverstand over bestaan dat de in het bestreden besluit 1 neergelegde motivering ook geldt voor het bestreden besluit 2. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser door het gebrek in het bestreden besluit 2 niet is benadeeld. Dat betekent dat dit gebrek niet leidt tot de conclusie dat het terugkeerbesluit niet opgelegd had mogen worden. De rechtbank zal daarom ondanks dit gebrek het terugkeerbesluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand laten.
12. Nu de besluiten van 20 juli 2021 niet worden vernietigd en in stand blijven, verklaart de rechtbank de beroepen ongegrond.7 Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. De rechtbank ziet wel aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, gezien de toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Eiser heeft immers terecht de beroepsgrond voorgedragen dat aan het terugkeerbesluit een gebrek kleeft. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
7 Artikel 8:72, eerste lid, van de Awb.