ECLI:NL:RBDHA:2021:16458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
NL21.7154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse homoseksueel wegens ongeloofwaardige identiteit en geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse man, eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de identiteit van eiser niet geloofwaardig werd geacht. Eiser, die homoseksueel is, stelde dat hij in Nigeria was vervolgd vanwege zijn geaardheid. Hij had een relatie met een man, maar na betrapt te zijn op gemeenschap met deze vriend, werd hij levend begraven en later door jagers gered. Eiser voerde aan dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Nigeria, waar homoseksualiteit strafbaar is.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht twijfelde aan de identiteit van eiser, omdat hij onder verschillende namen visumaanvragen had gedaan. Eiser kon geen geboorteakte overleggen om zijn identiteit te onderbouwen, wat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas ondermijnde. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris een juist toetsingskader had gehanteerd bij de beoordeling van eisers homoseksualiteit. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn persoonlijke beleving van zijn geaardheid en de gevolgen daarvan. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als verdragsvluchteling in aanmerking kwam voor bescherming.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag. Eiser had niet aangetoond dat hij een reëel risico liep op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De uitspraak werd gedaan door mr. M.P. Glerum, met mr. E.H.W. Schierbeek als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7154
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Meijering), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Ilić).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Idemudia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Asielaanvraag
1. Eiser stelt [A] te heten, van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1978] . Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en in Nigeria is betrapt terwijl hij gemeenschap had met zijn vriend. Hij is vervolgens levend begraven en vervloekt. Jagers hebben hem gevonden en uitgegraven, waarna hij heeft kunnen vluchten. Als hij terug moet keren naar Nigeria vreest hij vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Afwijzing aanvraag
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst.
2. Homoseksuele gerichtheid.
3. Problemen als gevolg van de homoseksuele gerichtheid.
Verweerder heeft alleen de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht, de overige elementen vindt verweerder niet geloofwaardig. Daarom is de asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Identiteit
4. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat hij [B] heet. Zijn echte naam is [A] . Verweerder werpt eiser ten onrechte tegen dat hij zijn identiteit niet kan onderbouwen met een geboorteakte. Hij weet dat zijn vader zijn geboorteakte had voordat hij vertrok. Omdat eiser niet weet waar zijn familie nu is, kan hij niet aan zijn geboorteakte komen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat zijn identiteit niet geloofwaardig is geworden. Verweerder heeft toegelicht dat uit biometrisch onderzoek in EUVIS via de vingerafdrukken van eiser is gebleken dat hij viermaal een visumaanvraag heeft gedaan, onder twee verschillende namen: [B] en [A] . Verweerder gaat uit van de naam waaronder eiser zijn eerste visumaanvraag heeft gedaan, [B] , en volgt eiser niet in zijn stelling dat dit een valse naam is die is opgegeven door een mensensmokkelaar, omdat uit informatie uit EUVIS blijkt dat eiser zelf aanwezig was bij het regelen van zijn eerste visum. Verweerder heeft daarbij werkinstructie 2019/4 (‘Herkomstonderzoek in asielzaken’) toegepast, waaruit volgt dat informatie uit EUVIS leidend is bij de vaststelling van de identiteit, tenzij er originele identificerende documenten zijn overgelegd die aanleiding geven om van een andere naam uit te gaan.1 De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de naam op de eerste visumaanvraag, omdat er verder geen documenten zijn waaruit een andere naam van eiser blijkt. Volgens eiser heeft hij deze documenten nooit gehad, maar uit zijn asielrelaas blijkt dat hij heeft gesteld dat hij wel op enig moment een Nigeriaans paspoort heeft gehad. Daarbij mocht verweerder van eiser verwachten dat hij enige moeite doet om zijn geboorteakte te achterhalen, nadat hij heeft gesteld dat deze geboorteakte bestaat. Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij veel mensen heeft benaderd, ook in Nederland, om in contact te komen met vrienden en zo zijn geboorteakte te kunnen krijgen. Omdat er niemand was die hem kon helpen is dit niet gelukt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze verklaring vaag heeft mogen vinden, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven en dat verweerder daarmee geen genoegen heeft hoeven nemen. Verweerder heeft het ontbreken van de geboorteakte dan ook mogen tegenwerpen.
Homoseksuele gerichtheid
6. Ten aanzien van zijn homoseksuele gerichtheid voert eiser aan dat verweerder een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd, omdat in het voornemen is vermeld dat zijn
verklaringen niet getuigen van ‘dieperliggende gedachten’, terwijl het moet gaan om zijn persoonlijke beleving van zijn homoseksualiteit. Daarbij heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader, namelijk dat hij weinig abstractievermogen
1. Werkinstructie 2019/4, p. 9.
en beperkt cognitief vermogen heeft (omdat hij laag opgeleid is) en dat hij afkomstig is uit een collectivistische cultuur. Het is voor eiser daarom onmogelijk om diepgaand te verklaren over zijn gedachten en gevoelens en evenmin kan hij ik-gericht denken en beseffen dat hij afwijkt van het collectief. Eiser ziet ook niet in wat er oppervlakkig is aan zijn verklaringen over de ontdekking van zijn homoseksuele gerichtheid, namelijk dat hij ontdekte dat hij opgewonden werd van jongens. Dit is weliswaar concreet, maar niet oppervlakkig. Bovendien heeft verweerder selectief geciteerd uit eisers verklaringen en niet alle relevante verklaringen kenbaar bij de beoordeling betrokken, zoals dat hij heeft verklaard dat hij bang was, dat hij zich schaamde en dat hij verdrietig was. Ook is het een aanname van verweerder dat eiser voordat hij met [C] ging zoenen naast het
schoolgebouw een afweging heeft gemaakt van de risico’s die daarmee gepaard gaan. Eiser had die controle niet, het was zijn natuur en hij was jong. Tot slot is het eiser niet duidelijk hoe verweerder het feit dat eiser naar het COC gaat in positieve zin heeft meegewogen bij de beoordeling van zijn homoseksuele geaardheid, omdat verweerder tegelijkertijd stelt dat ‘een ieder naar het COC kan gaan’, nu het COC geen geloofwaardigheidsbeoordeling of toelatingseisen stelt.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een juist toetsingskader heeft gehanteerd. Verweerder heeft in de beschikking duidelijk uitgelegd dat met dieperliggende gedachten werd bedoeld de gedachtes die eiser persoonlijk had, oftewel geven van inzicht in zijn gedachtes en gevoelens waar het gaat om de ontdekking van zijn geaardheid en het afwijken van wat de maatschappij van hem verlangde. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat hij inzicht geeft in zijn persoonlijke beleving en het proces van bewustwording van zijn homoseksuele geaardheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij de beoordeling daarvan voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser.
In de werkinstructie 2019/17 (‘Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als
asielmotief is aangevoerd’) heeft verweerder in zijn algemeenheid rekening gehouden met het feit dat veel vreemdelingen afkomstig zijn uit een collectivistische cultuur en daarom op een andere manier kunnen verklaren over hun gedachtes en gevoelens.2 Het is de rechtbank niet gebleken dat dit een onzorgvuldige en niet objectieve beoordeling van eisers verklaringen heeft opgeleverd. Daarbij heeft verweerder mogen verwachten van eiser dat hij nagedacht en verklaard zou hebben over wat het betekent om anders te zijn dan wat de maatschappij van hem verwachtte, juist omdat hij uit een land afkomstig is waar homoseksualiteit bij wet verboden en maatschappelijk gezien taboe is. Dit geldt ook voor een vreemdeling met beperkt abstractie- en cognitief vermogen. Verweerder heeft volgens de rechtbank ook uitgebreid gemotiveerd waarom hij eisers verklaringen te oppervlakkig vindt. Zo heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij voornamelijk de fysieke aantrekkingskracht heeft beschreven die hij had tot jongens, maar weinig heeft verklaard over de persoonlijke gevoelens en gedachtes die hij heeft ervaren bij het ontdekken van zijn homoseksualiteit en over de manier waarop hij dit heeft ontdekt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder niet alle relevante verklaringen van eiser bij de beoordeling heeft betrokken. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser gewezen op enkele verklaringen uit het nader gehoor die volgens haar niet zouden zijn betrokken, zoals
2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft geoordeeld dat verweerder in algemene zin voldoende maatregelen heeft genomen om in de asielprocedure een zorgvuldige en objectieve beoordeling van het asielrelaas te waarborgen, waarbij rekening wordt gehouden met de culturele achtergrond van de vreemdeling. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341) en van 20 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:121).
dat eiser heeft verklaard dat hij bang was en zich schaamde, dat hij verdrietig was en moest huilen en dat hij verliefd was maar veel angst had.3 Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat in het nader gehoor is doorgevraagd naar deze gevoelens en naar wat het met eiser deed dat hij anders was, maar dat hij anders dan te antwoorden dat het een groot probleem was niet verder heeft verteld over hoe zich van binnen voelde. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank van eiser mogen verlangen dat hij daarover meer zou verklaren, ook al zou hij dat op een simpele en directe manier doen. Bovendien betekent het enkele feit dat verweerder niet alle relevante verklaringen van eiser heeft geciteerd in het voornemen en/of de beschikking niet dat verweerder die verklaringen niet heeft meegewogen. Ook heeft verweerder mogen vinden dat eiser met zijn verklaring dat hij geen controle over zichzelf had, jong was en zijn natuur volgde onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij het risico heeft genomen om [C] in het openbaar naast het schoolgebouw te zoenen, gelet op de grote risico’s die dit had waar eiser zelf van bewust was. Tot slot is het de rechtbank duidelijk dat verweerder het feit dat eiser naar het COC gaat wel heeft meegewogen bij de beoordeling van zijn homoseksualiteit, maar dat dit voor verweerder onvoldoende tegenwicht biedt voor het ontbreken van een individueel authentiek verhaal op het gebied van persoonlijke beleving en bewustwording. Zeker omdat het COC openbaar toegankelijk is en geen geloofwaardigheidsbeoordeling verricht van de homoseksualiteit van de bezoekers van zijn bijeenkomsten. Voor zover dit al onduidelijk was, heeft verweerder dit op de zitting voldoende toegelicht. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verweerder de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden.
Problemen als gevolg van de homoseksuele gerichtheid
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte concludeert dat, omdat hij de homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig vindt, het op voorhand niet geloofwaardig is dat eiser als gevolg daarvan problemen zou hebben ondervonden. Dat mag niet: verweerder moet alle relevante elementen apart van elkaar beoordelen. Ook stelt verweerder ongemotiveerd dat het feit dat eiser geen navraag heeft gedaan naar [C] afbreuk doet aan de geloofwaardigheid. Navraag kan immers op meerdere wijzen geschieden en verweerder motiveert niet op welke wijze eiser dan navraag had moeten doen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde problemen als gevolg van de homoseksualiteit apart heeft beoordeeld, aangezien verweerder is ingegaan op de door eiser gestelde relatie met [C] en zijn gestelde vlucht. Verweerder vindt het volgens de rechtbank niet ten onrechte bevreemdend dat eiser na te zijn betrapt nooit meer contact met [C] heeft gezocht en gehad en nooit meer iets van hem heeft gehoord, terwijl hij 16 jaar een relatie met hem zou hebben gehad en heeft verklaard dat hij bij hem wilde blijven tot zijn dood, omdat ze echt van elkaar hielden. Zoals verweerder in het bestreden besluit en op de zitting heeft toegelicht zijn er verschillende communicatiemiddelen die eiser had kunnen gebruiken om navraag naar [C] te doen, zoals het gebruikmaken van sociale media of het bellen of mailen van vrienden of familie van [C] . De enkele stelling van eiser dat hij in een boerderij woonde waar geen elektriciteit en geen telefoon was, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden als verklaring voor het nalaten van het doen van navraag door eiser naar [C] . Dit had hij immers in Nederland alsnog kunnen proberen. Bovendien heeft verweerder de gestelde problemen als gevolg van de homoseksuele gerichtheid op voorhand onaannemelijk mogen vinden, nu hij de homoseksuele gerichtheid zelf niet
3 Op p. 11, 14, 16 en 17 van het nader gehoor.
geloofwaardig vindt. Deze elementen hangen immers sterk met elkaar samen.
Conclusie
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden en de daaruit voortvloeiende problemen onaannemelijk. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdragsvluchteling is dan wel een reëel risico loopt in Nigeria te worden onderworpen aan een behandeling, die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Dit betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
11. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.