ECLI:NL:RBDHA:2021:16512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
NL21.3802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder Dublinverordening in het licht van coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 30 maart 2021, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. Dit werd onderbouwd door een terugnameverzoek dat op 2 februari 2021 naar Frankrijk was gestuurd en dat door Frankrijk op 11 februari 2021 was geaccepteerd.

Eiser voerde aan dat de coronamaatregelen, waaronder de verplichting tot het ondergaan van een coronatest en quarantaine, een onevenredige belasting vormden voor de overdracht aan Frankrijk. De rechtbank oordeelde echter dat de tijdelijke belemmeringen door de coronamaatregelen geen onrechtmatigheid met zich meebrachten voor de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom de coronamaatregelen specifiek voor hem onevenredig bezwarend zouden zijn.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3802
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Lavell), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.3803, plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 2 februari 2021 een terugname verzoek naar Frankrijk verstuurd. Op 11 februari 2021 heeft Frankrijk dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat er ten onrechte voorbij is gegaan aan de buitengewone omstandigheden die samenhangen met de coronapandemie en het feit dat een overdacht onder deze omstandigheden onevenredig bezwarend is. Eiser moet namelijk voor de overdracht aan Frankrijk onder meer een coronatest ondergaan en hij zal in quarantaine worden geplaatst.
De rechtbank overweegt als volgt.
3. De omstandigheid dat wegens het coronavirus minder of geen overdrachten naar Frankrijk worden uitgevoerd is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dit maakt de vaststelling van Frankrijk als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Bovendien kan eiser in beginsel alsnog worden overgedragen zodra dit beletsel is opgeheven. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 2020. Ditzelfde geldt voor de voorwaarden die een lidstaat stelt met betrekking tot een veilige overdracht van de vreemdeling. De eventuele verplichting om een coronatest te ondergaan om aan Frankrijk overgedragen te kunnen worden en om aldaar in quarantaine te moeten gaan, ziet op de feitelijke overdracht. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van Frankrijk om eisers asielverzoek te behandelen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de ABRvS van 12 oktober 2020 en 30 oktober 2020. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd of geconcretiseerd waarom voor hem specifiek het ondergaan van een coronatest en het plaatsen in quarantaine onevenredig bezwarend zou zijn. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 april 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.