ECLI:NL:RBDHA:2021:16514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Slovenië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 22 juni 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.J.W. Melchers, en een tolk, L. Matari, aanwezig was. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. G.T. Cambier. Eiser voerde aan dat de motivering van het besluit onjuist was, omdat verweerder had verwezen naar een verouderd AIDA rapport uit 2019, terwijl het meest recente rapport uit 2020 was. Eiser stelde dat dit een ernstig motiveringsgebrek opleverde.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding of een niet deugdelijk gemotiveerd besluit. De rechtbank stelde vast dat de rapporten uit 2019 en 2020 inhoudelijk niet wezenlijk van elkaar verschilden en dat eiser niet voldoende had onderbouwd waarom het bestreden besluit onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de rechtbank Haarlem voldoende was om het besluit te onderbouwen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8803
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8804, op 22 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Matari. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Slovenië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 25 maart 2021 een terugnameverzoek naar Slovenië verstuurd. Op 7 april 2021 heeft Slovenië dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat verweerder bij de motivering van het besluit is uitgegaan van een verkeerd rapport. Ondanks dat er in de zienswijze niet expliciet is vermeld naar welk AIDA rapport wordt verwezen, is er wel aangegeven dat geciteerd wordt uit het meeste recente AIDA rapport, namelijk de Update 2020 van 31 maart 2021. Verweerder heeft in het besluit ten onrechte verwezen naar het AIDA rapport Update 2019, waardoor er sprake is van een ernstig motiveringsgebrek.
3. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding dan wel een niet deugdelijk gemotiveerd besluit. Los van de omstandigheid dat eiser in de zienswijze niet specifiek heeft benoemd om welk AIDA rapport het gaat of naar de vindplaats heeft verwezen, heeft verweerder terecht opgemerkt dat ten aanzien van de punten die zijn aangevoerd de rapporten uit 2019 en 2020 niet inhoudelijke van elkaar verschillen. Daarnaast heeft eiser in de gronden van beroep en/of ter zitting niet nader toegelicht op welke inhoudelijke gronden het bestreden besluit onjuist is. Nu het AIDA rapport over 2020 op de onderwerpen die door eiser zijn aangekaart in vergelijking met het AIDA rapport over 2019 geen verslechterd beeld weergeeft, heeft verweerder kunnen volstaan met de verwijzing naar de Afdelingsuitspraak1 en de uitspraak van rechtbank Haarlem2 en heeft verweerder hiermee het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. Ook is geen sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
1. Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2992.
2 Uitspraak rechtbank Haarlem van 19 januari 2021, zaaknummer NL20.20682.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer S. Bazaz
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.