ECLI:NL:RBDHA:2021:16515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.8848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Eurodac-registratie in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.J. Janse, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.T. Cambier, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 22 juni 2021 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen omdat Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is. Eiser betwistte de Eurodac-registratie in Frankrijk en stelde dat hij nooit een asielaanvraag had ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat de registratie in Eurodac correct was, aangezien de uiting van de wens om internationale bescherming voldoende is voor registratie.

Daarnaast voerde eiser aan dat zijn broer in Nederland woont en dat dit een bijzondere omstandigheid zou moeten zijn om zijn asielverzoek in Nederland te behandelen. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat de aanwezigheid van de broer niet leidt tot een onevenredige hardheid in de overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8848
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.8849, op 22 juni 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Altee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Frankrijk op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 13 april 2021 een terugnameverzoek naar Frankrijk verstuurd. Op 19 april 2021 heeft Frankrijk dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
De Eurodac-registratie
2. Eiser voert aan dat de Eurodac registratie in Frankrijk onjuist is verricht en er dus niet uit kan worden gegaan van het resultaat. Eiser stelt namelijk, onder verwijzing naar het document dat hij van de Franse autoriteiten heeft ontvangen, dat hij nooit een asielaanvraag heeft ingediend in Frankrijk. Uit dit stuk blijkt namelijk dat eiser op 12 maart 2020 alleen een document heeft ontvangen om het Franse grondgebied binnen te komen om zijn
asielaanvraag in te dienen. Op basis van het AIDA rapport 2020 stelt eiser dat er pas sprake kan zijn van een ingediende asielaanvraag als deze is ingediend bij de OFPRA. Er is volgens eiser dus in zijn geval geen sprake van een formeel, schriftelijk ingediend asielverzoek.
Hierbij verwijst eiser nog naar de uitspraak van rechtbank Arnhem van 20 oktober 20161 en de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 6 april 20212.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. De rechtbank volgt eiser niet dat de in Frankrijk uitgevoerde registratie in Eurodac niet juist is. Een door een vreemdeling kenbaar gemaakte asielwens bij de autoriteiten van een lidstaat is namelijk voldoende om hem te registreren als asielzoeker met een “1” in Eurodac3. Wanneer een vreemdeling zijn wens om internationale bescherming kenbaar maakt kan dit volgens de Dublinverordening worden aangemerkt als een verzoek om internationale bescherming4. Uit het door eiser overgelegd stuk van 12 maart 2020 blijkt dat eiser (op zijn minst) een dergelijke wens heeft geuit. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 18 januari 2017 waarin uitleg wordt gegeven hoe de Dublinverordening in samenhang met de Eurodac-verordening in dit verband moet worden begrepen5. De door eiser genoemde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel. Het in die uitspraken vermelde vereiste van de indiening van een formeel verzoek hebben betrekking op het begin van de Dublinprocedure. Dat is het moment waarop op grond van de Dublinverordening moet worden beoordeeld welke lidstaat als verantwoordelijke lidstaat moet worden aangewezen, waardoor verplichtingen ontstaan en termijnen gaan lopen. Deze uitspraken zien dus op een andere situatie dan die thans aan de orde. Verweerder heeft gelet op het Eurodac-resultaat bij Frankrijk terecht een claim neergelegd, welke ook is geaccepteerd. Niet is gebleken dat Frankrijk de bepalingen uit de Eurodac-verordening op een onjuiste wijze heeft toegepast. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
4. Eiser voert verder aan dat verweerder het feit dat eiser een broer heeft die in Nederland woont onterecht niet heeft beoordeeld in het licht van artikel 17 van de Dublinverordening, terwijl eiser daar wel een beroep op heeft gedaan in de zienswijze. Verweerder heeft dit beroep enkel beoordeeld in het kader van mogelijke aanspraken op artikel 16 van de Dublinverordening, terwijl er op dat artikel geen beroep is gedaan. Er is hierdoor volgens eiser sprake van een motiveringsgebrek.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het besluit voldoende is ingegaan op het feit dat eiser een broer heeft die in Nederland woont. Gelet op datgene wat in de zienswijze is aangevoerd met betrekking tot de broer van eiser, heeft verweerder kunnen volstaan met de algemene motivering in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft namelijk ook niet verder geconcretiseerd wat zijn situatie zo bijzonder maakt en
2 NL21.1731.
3 Artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) nr. 407/2002.
4 Artikel 2, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, gelezen in verbinding met artikel 2, aanhef en onder h, van Richtlijn 2011/95/EU (PB 2011, L 337) en artikel 9, eerst lid, van Verordening (EU) nr. 603/2013 (PB 2013, L180).
5 ABRvS, 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:74
welke individuele omstandigheden er zijn die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de overdracht van eiser aan Frankrijk van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Het enkele feit dat eiser heeft aangegeven dat zijn broer in Nederland woonachtig is en dat deze hem tot grote steun is, zowel praktisch als emotioneel, is daartoe niet voldoende. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.