ECLI:NL:RBDHA:2021:16525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL21.5537
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. A. Hadfy-Kovacs, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 april 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij geen hulp of waarborgen van de Italiaanse autoriteiten kan verwachten na zijn overdracht, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing is. De rechtbank heeft overwogen dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag, aangezien eiser eerder een verzoek om internationale bescherming in Italië heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië niet tijdig heeft gereageerd op het terugnameverzoek van Nederland, wat betekent dat Italië het verzoek heeft aanvaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij na zijn overdracht in een situatie van materiële deprivatie zal komen. Eiser heeft zelf verklaard dat hij in Italië een asielaanvraag heeft kunnen indienen en dat deze in behandeling is genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet in de omstandigheden van eiser aanleiding had hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.5537
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.5538, plaatsgevonden op 26 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer R.A. Osman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 31 december 2020 een terugnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft hier niet tijdig op gereageerd, waardoor het (fictieve) claimakkoord op 15 januari 2021 vast is komen te staan.
2. Allereerst voert eiser aan dat het feit dat de Italiaanse autoriteiten niet hebben gereageerd op het terugnameverzoek bevestigt dat eiser geen hulp of waarborgen van de Italiaanse autoriteiten kan verwachten na zijn overdracht. Daarnaast stelt eiser dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Italië. De asielaanvraag van eiser is op een gegeven moment niet meer geldig verklaard en hij moest de opvang ineens verlaten zonder dat hij een beslissing op zijn asielaanvraag had
ontvangen. Eiser kreeg geen juridische of enige andere vorm van hulp en omdat hij geen advocaat toegewezen kreeg lukte het niet om te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Hierop is onvoldoende in het besluit ingegaan. Tot slot is verweerder in het geheel niet ingegaan op het feit dat er een calamiteiten melding is gedaan omtrent een suïcidedreiging vanuit eiser. Dit had in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening moeten worden meegenomen in de motivering van het besluit en dat is niet gebeurd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, omdat eiser op 11 december 2014 een verzoek om internationale bescherming in Italië heeft ingediend. Nederland heeft dan ook bij Italië een verzoek om terugname gedaan, waarop Italië niet tijdig heeft gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk aan het aanvaarden van het terugnameverzoek. Dit is de juridische grondslag om aan te nemen dat Italië zich tegenover eiser zal houden aan zijn internationale verplichtingen. De stelling van eiser dat hij na zijn overdracht geen hulp of waarborgen zal ontvangen van de Italiaanse autoriteiten omdat er sprake is van een fictief claimakkoord volgt de rechtbank dan ook niet.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit (recentelijk) nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 25 februari 2021.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Hiervoor dient eiser te onderbouwen dat in zijn geval de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt is en dat hij het risico loopt om in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht te komen door onverschilligheid van de Italiaanse autoriteiten. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd.
5. Eiser heeft zelf verklaard dat hij in Italië een asielaanvraag heeft kunnen doen en dat deze ook in behandeling is genomen. Daarnaast heeft hij naar eigen zeggen van 2014 tot 2016 in een kamp in Italië verbleven, waar hij dus opvang kreeg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gedwongen werd om zonder enige reden de opvang te verlaten en zelfs als dit wel het geval was, heeft hij niet onderbouwd waarom dit niet conform Europese regelgeving zou zijn geweest. Het enkele feit dat hij na twee jaar de opvang zou hebben moeten verlaten maakt niet dat Italië zich niet aan zijn verdragsverplichtingen houdt. Indien eiser toch meent dat Italië in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Het enkele feit dat aan eiser geen advocaat is toegewezen, maakt niet dat het onmogelijk of zinloos voor hem is om te klagen, dan wel dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Bovendien volgt uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures. De enkele verwijzing naar het AIDA rapport vormt onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat eiser geen rechtsbijstand zal krijgen na de overdracht en dat dit in strijd zou zijn met de verdragsverplichtingen van Italië. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer in een situatie van verregaande materiële deprivatie zal terechtkomen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft niet met medische stukken onderbouwd dat er sprake is van een suïcidedreiging. Het enkele feit dat er een calamiteitenmelding is gedaan is onvoldoende om aan te nemen dat een overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 mei 2021

Documentcode: [Documentcode]

en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.