ECLI:NL:RBDHA:2021:1658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
25 februari 2021
Zaaknummer
AWB – 19 _ 7217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering op medische en arbeidskundige gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet (ZW)-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 21 augustus 2019 terecht was, op basis van medische en arbeidskundige gronden. Eiser, die eerder als opperman werkte, had zich opnieuw ziek gemeld met rug- en handklachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige de situatie van eiser zorgvuldig hebben beoordeeld en dat de functies die aan eiser zijn geduid, passend zijn. Eiser had aangevoerd dat zijn klachten ernstiger waren dan door de verzekeringsarts was aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat de medische rapporten voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide functies. De rechtbank concludeerde dat de ZW-uitkering op goede gronden was beëindigd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7217

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.M.M. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 21 augustus 2019 beëindigd.
Bij besluit van 17 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als opperman voor 37,67 uur per week. Hij ontving van 10 april 2017 tot en met 22 maart 2018 een ZW-uitkering, die is beëindigd na de eerstejaars ZW-beoordeling.
1.2
Eiser heeft zich op 25 maart 2019 vanuit de Werkloosheidswet opnieuw ziek gemeld met rug- en handklachten. Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder een ZW-uitkering aan eiser toegekend met ingang van 2 april 2019. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen en de ZW-uitkering van eiser per 21 augustus 2019 beëindigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser zijn arbeid kan verrichten. Onder zijn arbeid verstaat verweerder ten minste één van de door de arbeidsdeskundige in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling op 8 januari 2018 geduide functies. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) acht eiser in staat tot het verrichten van de functies medewerker bibliotheek en administratief ondersteunend medewerker.
3.1
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat, gelet op de informatie van eisers behandelaars, de beperkingen aan zijn rug en rechterhand ernstiger zijn dan verweerder heeft aangenomen. In december 2019 is een röntgenonderzoek bij eiser verricht. Er is sprake van discopathie en forse slijtage van de onderrug. In de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is geen rekening gehouden met eisers rugklachten. Hij kan geen hele dagen lopen, staan en zitten en dient zijn houding af te wisselen. Voorts heeft eiser last van forse pijnklachten en slaapproblemen, waardoor hij zich niet in staat acht de geduide functies voltijd te verrichten. Als gevolg van zijn rugklachten heeft eiser last van kramp in de kuiten, met name ’s nachts. Verder was het lichamelijk onderzoek van de verzekeringsarts b&b beperkt. Eiser heeft in beroep medische informatie van huisarts M.T. Vinkers van 21 januari 2020 en 18 september 2020 en radioloog F. Klerx van 9 december 2019 en eerder ingebrachte medische informatie overgelegd. Tot slot is in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling op 11 december 2017 een FML opgesteld, waarin onder meer beperkingen zijn opgenomen op beoordelingspunten 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm) en 4.15 (frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk). In de FML van 8 januari 2018, welke door de arbeidsdeskundige is gevolgd bij het duiden van functies, ontbreken deze beperkingen. Eiser stelt dat van de FML van 11 december 2017 had moeten worden uitgegaan voor het duiden van functies.
3.2
Eiser stelt voorts dat de door verweerder passend geachte functies niet geschikt zijn. Bij de functies is sprake van tweehandig tillen en dragen van boeken en dossiers, waartoe eiser gelet op zijn handklachten niet in staat is. Bij de functie medewerker bibliotheek is sprake van veel lopen en staan, waardoor deze functie ook op dit punt niet geschikt is voor eiser. Uitgaande van de beperking op beoordelingspunt 4.15 zijn de functies ook niet geschikt. In de functie medewerker bibliotheek is sprake van 60 keer 1 kilogram en tien keer 5 kilogram tillen. In de functie administratief ondersteunend medewerker is sprake van vijf keer 2 kilogram en vijf keer 5 kilogram tillen. Nu eiser ieder uur ongeveer 150 voorwerpen van ruim 1 kilogram kan hanteren, is sprake van overschrijding van zijn belastbaarheid. Bij de nieuwe ziekmelding werden bovendien nog aanvullende beperkingen door de verzekeringsarts aangenomen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
4.2
Met het eigen werk wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. In dit geval geldt als maatstaf gangbare arbeid de arbeid zoals die nader geconcretiseerd is bij de eerstejaars ZW-beoordeling. Bij die beoordeling is een aantal functies voor de betrokken verzekerde geschikt geacht. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies. Dit is conform de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), verwoord in de uitspraak van 22 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1212).
5. De rechtbank heeft te beoordelen of het standpunt van verweerder dat eiser per 21 augustus 2019 geschikt is om ten minste één van de eerder in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geduide functies te vervullen, juist is. Voor zover de beroepsgronden gericht zijn tegen de FML van 8 januari 2018 stelt de rechtbank vast dat tegen de beslissing van 21 februari 2018 in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling geen rechtsmiddelen zijn aangewend, zodat dit besluit, alsmede de FML, in rechte vast is komen te staan. Daarmee zijn de functies die in het kader van die procedure zijn geduid de maatstaf geworden bij de beoordeling of eiser geschikt is tot het verrichten van arbeid. Via deze procedure kan niet worden opgekomen tegen de FML van 8 januari 2018 en de beslissing van 21 februari 2018.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1
Op 14 augustus 2019 heeft de arts in opleiding tot specialist verzekeringsgeneeskunde (AIOS) eiser op het spreekuur gezien, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. De AIOS heeft haar bevindingen in het rapport van 16 augustus 2019, geaccordeerd door de verzekeringsarts, neergelegd. De AIOS komt tot de conclusie dat een aanvullende beperking voor de knijpkracht aan de orde is voor eisers beperkingen aan zijn rechterhand ten opzichte van de FML van 8 januari 2018. De AIOS ziet geen aanleiding om beperkingen voor de rugklachten aan te nemen. Eiser is geschikt voor de functies medewerker bibliotheek en administratief ondersteunend medewerker, aldus de AIOS. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de AIOS tijdens het spreekuur de afspraak met eiser had gemaakt dat zij medische informatie bij eisers huisarts zou opvragen. De dag erna heeft de AIOS eiser telefonisch haar oordeel over eisers beperkingen aan hem meegedeeld. Eiser heeft dit als plichtsverzuim ervaren. De rechtbank merkt op dat de AIOS, omdat zij die afspraak nu eenmaal met eiser had gemaakt, de huisarts eigenlijk om informatie had moeten vragen. Dat de AIOS dat niet heeft gedaan, verdient niet de schoonheidsprijs. Dit maakt echter niet dat de nu in beroep voorliggende beoordeling onjuist is. Immers, in bezwaar is eiser nogmaals door een verzekeringsarts gezien en heeft hij zelf informatie van de huisarts ingebracht.
7.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 16 oktober 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op dossieronderzoek, de hoorzitting/het spreekuur op 16 oktober 2019 en de ingebrachte medische informatie van handchirurg A.R. Koch van 16 maart 2017 en 22 maart 2017, radioloog G.J. Kieft van 1 april 2019, radioloog F.E.E. Treurniet van 16 juli 2019, handchirurg J. Debeij van 5 september 2019 en huisarts M.T. Vinkers van 16 september 2019. De verzekeringsarts b&b volgt het oordeel van de AIOS dat eiser geschikt is voor de functies medewerker bibliotheek en administratief ondersteunend medewerker. Hij overweegt hiertoe dat de ingebrachte medische informatie geen ander licht werpt op de belastbaarheid. Ter zitting heeft eiser ingebracht dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapport niet juist heeft genoteerd hoe vaak eiser aan elke hand is geopereerd. Ook was eiser al eerder bekend met carpaaltunnelsyndroom dan door de verzekeringsarts b&b vermeld is. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit echter niet dat de beoordeling van de verzekeringsarts b&b onjuist is.
7.3
Naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden en de in beroep ingebrachte medische informatie van huisarts M.T. Vinkers van 21 januari 2020 en 18 september 2020 en radioloog F. Klerx van 9 december 2019 heeft de verzekeringsarts b&b op 15 mei 2020, 1 oktober 2020 en 5 oktober 2020 aanvullende rapporten opgesteld. De ingebrachte medische informatie vormt geen aanleiding voor een ander standpunt, aldus de verzekeringsarts b&b. Er is geen verklaring voor eisers restklachten gevonden, maar er is in ieder geval geen ontsteking meer aan de hand en de gemaakte echo wijst op een ongewijzigd beeld. De rugklachten stralen niet uit naar de benen. Uit de informatie van de huisarts volgt dat er geen aanwijzingen zijn voor zenuwbeknelling. Bij beeldvormend onderzoek is discopathie geconstateerd. Er is geen sprake van ernstige slijtage. Een dergelijk beeld van intervertebrale artrose/discopathie past bij eisers leeftijd en vormt geen onderbouwing voor ernstige beperkingen aan de rug. Eisers huisarts ziet geen aanleiding opnieuw aanvullend onderzoek naar de reeds bekende kuit- en rugklachten te verrichten. Uit de informatie van de radioloog volgt dat enige verkalking zonder verdere afwijkingen tussen de schouderpees is gevonden. Hierdoor kunnen enige beperkingen bestaan bij zwaar tillen en frequent zware lasten hanteren, maar hiermee is rekening gehouden, aldus de verzekeringsarts b&b. Doordat eisers dominante linkerhand en –arm normaal belastbaar zijn, kan eiser deze hand in de geduide functies gebruiken voor de zwaarste belasting, waarbij de rechterhand een (onder)steunende functie kan hebben. De functies kunnen niet als belastend voor de rug worden aangemerkt. De beperkingen op beoordelingspunten 4.7 en 4.15 in de FML van 11 december 2017 vormen geen aanleiding om de geduide functies niet passend te achten. Deze handelingen zijn niet vereist in de geduide functies. De verzekeringsarts b&b merkt hierbij nog op dat hij geen onderbouwing ziet voor een beperking op beoordelingspunt 4.15, nu geen sprake is van gevoelsstoornissen van de handpalm of vingertoppen. Nu de verzekeringsarts b&b de beperkingen op deze beoordelingspunten heeft meegenomen bij zijn beoordeling, is het de rechtbank niet gebleken dat eiser is benadeeld door het feit dat de arbeidskundige de FML van 8 januari 2018 heeft gevolgd.
8.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De AIOS heeft dossieronderzoek verricht en eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser bij de hoorzitting/het spreekuur gezien en de in bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling. Als eiser al zou kunnen worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is geweest van een kortdurend onderzoek door de verzekeringsarts b&b, dan geldt naar vaste rechtspraak van de CRvB dat in het algemeen uit de duur van een medisch onderzoek niet zonder meer conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de volledigheid en zorgvuldigheid daarvan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4482).
8.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn diverse beperkingen voor eisers handklachten aan de orde geacht. De verzekeringsarts b&b acht de rugklachten passend bij eisers leeftijd en niet zodanig ernstig dat hiervoor beperkingen moeten worden aangenomen. Hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd en de door hem ingezonden medische informatie van de behandelend sector roepen bij de rechtbank geen twijfel op aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts b&b. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Aan de eigen beleving van de klachten van eiser kan dan ook geen doorslaggevende betekenis toekomen.
8.3
Uitgaande van de juistheid van de vaststelling van eisers beperkingen ziet de rechtbank evenmin aanleiding om te twijfelen aan eisers geschiktheid voor de geduide functies medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). De AIOS en de verzekeringsarts b&b hebben voldoende toegelicht dat deze functies voor eiser geschikt zijn. In beide functies wordt tot vijf kilogram getild. Zoals door de verzekeringsarts b&b gesteld kan eiser zijn dominante linkerhand en –arm gebruiken voor de zwaarste belasting, waarbij de rechterhand een (onder)steunende functie kan hebben. Bovendien worden eisers beperkingen ten aanzien van tillen of dragen en frequent zware lasten hanteren hierbij niet overschreden. In de functie medewerker bibliotheek zijn staan, lopen en zitten beperkt tot drie uur per dag en zijn voldoende houdingswisselingen mogelijk. Bovendien zijn geen beperkingen ten aanzien voor lopen en staan aangenomen. Ten aanzien van eisers stelling dat sprake is van overschrijding van zijn belastbaarheid nu hij ieder uur ongeveer 150 voorwerpen van ruim 1 kilogram kan hanteren, volgt de rechtbank het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat hij geen onderbouwing ziet voor een beperking op beoordelingspunt 4.15. De rechtbank merkt hierbij nog op dat, indien wel een beperking zou gelden, er in de geduide functies geen sprake is van een overschrijding op dit punt.
9. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser met ingang van 21 augustus 2019 heeft beëindigd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.