ECLI:NL:RBDHA:2021:16593

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
NL21.15617
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil over uitzetting van een vreemdeling met verblijfsrecht in Spanje

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Colombiaanse vrouw, verzoekster, die tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bezwaar had gemaakt. De staatssecretaris had besloten verzoekster uit te zetten naar Spanje, waar zij een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om te voorkomen dat zij wordt uitgezet voordat er op haar bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitzetting gepland stond voor 13 oktober 2021 en dat er sprake was van onverwijlde spoed. De rechter heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen, omdat partijen voldoende waren geïnformeerd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de belangenafweging van de staatssecretaris en betoogd dat het inreisverbod dat tegen haar is uitgevaardigd, in de weg staat aan haar uitzetting naar Spanje.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de rechtsvraag over de relatie tussen het verblijfsrecht van verzoekster in Spanje en het inreisverbod niet eenvoudig te beantwoorden is en dat er onzekerheden bestaan over de uitkomst van het bezwaar en het hoger beroep tegen het inreisverbod. Gelet op deze onzekerheden heeft de voorzieningenrechter besloten om het belang van verzoekster om haar bezwaar in Nederland af te wachten zwaarder te laten wegen dan het belang van de staatssecretaris om tot uitzetting over te gaan. Daarom is de voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de staatssecretaris werd verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15617
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. E. Slutzky).

Procesverloop

In het besluit van 1 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij het familie- of gezinslid [A] op grond van artikel 8 van het EVRM, afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op haar bezwaar is beslist.
Verweerder wil verzoekster uitzetten naar Spanje op 13 oktober 2021 om 13.50 uur. Partijen hebben schriftelijk hun standpunten kenbaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 12 oktober 2021 gesloten.

Overwegingen

Uitspraak zonder zitting
1. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting, als onverwijlde spoed dat vereist en partijen hierdoor niet in hun belangen worden geschaad. De vlucht van verzoekster staat gepland op 13 oktober 2021. Daarom, en omdat de voorzieningenrechter voldoende is geïnformeerd, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
Waar gaat de zaak over?
2. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij beschikt over een verblijfsvergunning voor verblijf bij haar Nederlandse echtgenoot in Spanje. Die vergunning is geldig tot 31 juli 2023. In 2017 zijn zij naar Nederland gekomen. Verweerder heeft de aanvraag om een reguliere vergunning voor uitoefening van gezinsleven met haar man in Nederland afgewezen, omdat verzoekster geen geldige mvv heeft en zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De uitzetting van verzoekster is volgens verweerder namelijk niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Ook heeft verweerder geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat verzoekster geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht.
Wat zijn de bezwaargronden van verzoekster?
3. Verzoekster brengt over twee onderwerpen bezwaargronden naar voren. Het eerste is dat zij het niet eens is met de belangenafweging die verweerder heeft verricht in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het tweede is dat volgens haar het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod in de weg staat aan de uitzetting naar Spanje.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
4. Partijen zijn het onder meer niet eens over de vraag of het inreisverbod in de weg staat aan de uitzetting naar Spanje. Verweerder vindt van niet en beroept zich daarbij op de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 28 september 2021, over het tegen verzoekster opgelegde en uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod. De rechtbank heeft in die uitspraak overwogen dat het verblijfsrecht van verzoekster in Spanje niet in de weg staat aan het opgelegde inreisverbod, omdat Spanje de mogelijkheid heeft om op grond van artikel 11, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn ervoor te kiezen om al dan niet gevolg te geven aan het inreisverbod. Verzoekster heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld, en daarin onder meer betoogd dat die overweging van de rechtbank niet klopt. Er is nog geen uitspraak op het hoger beroep.
5. Hoe het verblijfsrecht van verzoekster in Spanje zich verhoudt tot het inreisverbod en welke gevolgen dit heeft voor de uitzetting van verzoekster naar Spanje is een rechtsvraag die niet makkelijk te beantwoorden is en waarover ook verschillen van inzicht bestaan. Zo heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15817 overwogen dat verweerder na uitvaardiging van een inreisverbod in overleg moet treden met de autoriteiten van de lidstaat die aan een vreemdeling een verblijfsrecht hebben verleend, over de vraag of dat verblijfsrecht moet worden ingetrokken. Als die lidstaat dat niet zou willen doen, moet verweerder volgens die rechtbankuitspraak het inreisverbod opheffen.
6. Deze (spoed)procedure leent zich niet voor de beantwoording van voornoemde rechtsvraag. Alhoewel het besluit waarin het inreisverbod is opgelegd nu niet ter toetsing voorligt, kan de voorzieningenrechter gelet op de geplande uitzetting niet om deze rechtsvraag heen. Ook niet omdat verzoekster dit als grond naar voren heeft gebracht. Gelet op de hiervoor genoemde onzekerheden in de uitkomst van de beoordeling van het bezwaar (en het hoger beroep tegen het inreisverbod) ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het belang van verzoekster om haar bezwaar in Nederland te mogen afwachten, zwaarder te laten wegen dan het belang van verweerder om spoedig tot uitzetting naar Spanje over te gaan. Daarom zal de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening toewijzen dat het
verweerder wordt verboden verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Wat verzoekster verder over artikel 8 van het EVRM heeft aangevoerd, hoeft dan ook niet meer besproken te worden.
7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • verbiedt verweerder verzoekster uit te zetten tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 13 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.