ECLI:NL:RBDHA:2021:16630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
20 juli 2022
Zaaknummer
Nl21.15019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland voor behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. Schenkman, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. Berben, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 12 oktober 2021.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij een reëel risico loopt om gedetineerd te worden bij terugkeer naar Duitsland en dat dit in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet heeft aangetoond dat Duitsland in zijn geval niet kan worden vertrouwd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen.

De rechtbank concludeert dat de Covid-19 pandemie geen onrechtmatige belemmering vormt voor de overdracht aan Duitsland, ondanks dat er tijdelijke beperkingen zijn voor internationaal reizen. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.15020, plaatsgevonden op 12 oktober 2021. Eiser en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder op 30 juli 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. Op 3 augustus 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Eiser voert aan dat hij een reëel risico loopt om gedetineerd te worden bij terugkeer naar Duitsland, aangezien hij al eerder in detentie heeft gezeten in Duitsland. Verder kan ten aanzien van Duitsland niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat eiser door Duitsland zal worden teruggestuurd naar Marokko en dit een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zal opleveren. Tot slot voert eiser aan dat de wereldwijde Covid-19 pandemie aanleiding vormt om van overdracht naar Duitsland af te zien omdat het internationaal reizen dient te
worden beperkt. Ook vormt de pandemie een feitelijke belemmering voor de overdracht aan Duitsland, omdat bij inreis naar Duitsland een coronabewijs overlegd moet worden.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
4. Dat eiser aanvoert een reëel risico te lopen om gedetineerd te worden in Duitsland omdat dit al eerder is gebeurd, maakt niet dat er niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat eiser gedetineerd wordt, maakt op zichzelf namelijk niet dat Duitsland handelt in strijd met de verdragen of Europese richtlijnen. De Opvangrichtlijn, de Terugkeerrichtlijn en de Dublinverordening bieden mogelijkheden om vreemdelingen onder voorwaarden voor een gelimiteerde periode in bewaring te stellen. Gesteld nog gebleken is dat detentie van eiser in Duitsland in strijd met deze regelgeving was of zal zijn.
5. Duitsland garandeert met het claimakkoord dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan de hand van dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser stelt naar Marokko te worden gestuurd door Duitsland en dat dit zou leiden tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM volgt de rechtbank dan ook niet.
6. De omstandigheid dat wegens de Covid-19 pandemie het internationaal reizen dient te worden beperkt is een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dit maakt de vaststelling van Duitsland als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Bovendien is niet gebleken dat overdrachten naar Duitsland niet plaatsvinden. De eventuele verplichting om een coronabewijs te overleggen om aan Duitsland overgedragen te kunnen worden, ziet op de feitelijke overdracht. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van Duitsland om eisers asielverzoek te behandelen. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraken van de ABRvS van 12 oktober 20201 en 30 oktober 20202. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd of geconcretiseerd waarom voor hem specifiek het overleggen van een coronabewijs onevenredig bezwarend zou zijn.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.