ECLI:NL:RBDHA:2021:16752

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
NL20.21324 en NL20.21326
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2021, hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun asielaanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van dit beroep. De eisers, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Mohrmann, hadden hun asielaanvragen ingediend op 30 september 2019. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem op 23 september 2020, waarin werd bepaald dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op straffe van een dwangsom binnen acht weken een besluit moest nemen, hebben eisers op 13 december 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat op het moment van indienen van het beroepschrift, de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van kracht was, waardoor het niet mogelijk was om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de ingebrekestelling van eisers zijn werking had verloren door de eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Hierdoor kon de rechtbank geen oordeel geven over de vraag of verweerder op tijd had beslist op de asielaanvragen en was zij onbevoegd om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21324 en NL20.21326
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser] en [eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer 1] en [V-nummer 2]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

In de besluiten van 8 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben op 13 december 2020 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 31 december 2020 heeft de zitting plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden uitgezet totdat is beslist op de beroepen1.
De beroepen zijn aangehouden in afwachting van twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Op 28 juli 2021 heeft de ABRvS uitspraak gedaan2.
Naar aanleiding van deze uitspraken heeft verweerder de bestreden besluiten ingetrokken.
Eisers handhaven hun beroep en verzoeken de rechtbank het beroep op te vatten als gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen.
1. In de uitspraak van 13 januari 2021 (NL20.21325 en NL20.21327).

Overwegingen

1. De rechtbank is van oordeel dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvragen van eisers. Over dit oordeel is in redelijkheid geen twijfel mogelijk en daarom doet de rechtbank uitspraak zonder zitting3. Hieronder legt de rechtbank uit waarom zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep.
Wat ging vooraf aan de bestreden besluiten?
2. Eisers hebben op 30 september 2019 hun asielaanvragen ingediend. Op 23 april 2020 hebben eisers, onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 7 april 2020, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun asielaanvragen. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft dit beroep gegrond verklaard in de uitspraak van 23 september 2020 en bepaald dat verweerder op straffe van een dwangsom binnen acht weken na die uitspraak een besluit moet nemen4.
Standpunt van eisers na intrekken bestreden besluiten door verweerder?
3. Eisers hebben de rechtbank laten weten dat zij hun beroep niet intrekken. Zij voeren, onder verwijzing naar de ingebrekestelling van 7 april 2020, aan dat de wettelijke beslistermijn nu weer is verstreken en dat verweerder op straffe van een dwangsom opnieuw moet beslissen op hun asielaanvragen.
4. De rechtbank is van oordeel dat zij geen kennis kan nemen van het huidige beroep tegen het uitblijven van een beslissing op de asielaanvragen van eisers. Dit komt omdat het op het moment van het indienen van het beroepschrift op 13 december 2020 onmogelijk is om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag. Dit stond in de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) die sinds 11 juli 2020 gedurende een jaar gold5. Op deze regel is wel een uitzondering gemaakt6. Er kan namelijk wel beroep worden ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op een asielaanvraag als de wettelijke beslistermijn voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet al was verstreken én verweerder voor die datum in gebreke is gesteld. Die uitzonderingssituatie doet zich hier niet voor. Hoewel eisers verweerder voor inwerkingtreding van de Tijdelijke wet op 11 juli 2020 in gebreke hebben gesteld, heeft die ingebrekestelling zijn werking verloren. Dit vanwege de onder 2 genoemde rechtbankuitspraak van 23 september 2020. In die uitspraak is namelijk naar aanleiding van die ingebrekestelling vastgesteld dat verweerder in verzuim was en is verweerder opgedragen de al verbeurde dwangsommen te vergoeden en een besluit te nemen op de asielaanvragen. Verweerder heeft gevolg gegeven aan deze uitspraak en heeft op
8 december 2020 beslist op de asielaanvragen van eisers. Dat verweerder naar aanleiding van de uitspraken van de ABRvS van 28 juli 2021 de bestreden besluiten heeft ingetrokken, is voor deze zaak verder niet van belang. De procedure die eisers voor de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet per 11 juli 2020 hadden aangespannen om te zorgen dat verweerder op hun asielaanvragen zou beslissen was toen namelijk al beëindigd. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 12 mei 20217.
3 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
4 Met zaaknummers NL20.9372 en NL20.9373.
5 Zie artikel 1 van de Tijdelijke wet. 6 Zie artikel 3 van de Tijdelijke wet. 7 ECLI:NL:RVS:2021:1027.
5. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank geen oordeel geven over de vraag of verweerder op tijd op de asielaanvragen van eisers heeft beslist en dus ook niet over het verzoek om een dwangsom. De rechtbank is daarom onbevoegd om kennis te nemen van het beroep.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 oktober 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.M. Reijnierse S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten,
kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.