ECLI:NL:RBDHA:2021:16798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.16713
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was vanwege een concreet aanknopingspunt voor een overdracht onder de Dublinverordening en een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 1 november 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld in de periode van de inbewaringstelling van eiser. Eiser had voorafgaand aan de maatregel van bewaring een maand in strafrechtelijke detentie gezeten, en de rechtbank oordeelde dat verweerder in die periode voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting van eiser te realiseren. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over detentieongeschiktheid en de gevolgen van de detentie voor zijn gezondheid beoordeeld, maar oordeelde dat deze niet binnen het kader van de beoordeling van de maatregel van bewaring vallen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.16713
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J. van der Vlis), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. el Bahi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1981].
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden2 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
1. In alle stukken staat als geboortedatumvermeld 15 augustus 1989.
2 Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden3 vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Inspanningsverplichting en voortvarendheid
4. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Hij heeft direct voor zijn inbewaringstelling op 21 oktober 2021 een maand in strafrechtelijke detentie gezeten. In die maand heeft verweerder niet aan de uitzetting van eiser gewerkt. Verweerder heeft alleen op 12 oktober 2021 tevergeefs geprobeerd met eiser in gesprek te gaan. Uit het feit dat kennelijk getracht is telefonisch met eiser in gesprek te gaan, valt niet te herleiden dat het ook daadwerkelijk is gebeurd. Het is disproportioneel dat eiser nog steeds in bewaring zit, het valt hem namelijk zwaar.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Eiser heeft voorafgaand aan de maatregel van bewaring in strafrechtelijke detentie gezeten. Verweerder moet gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser zoveel mogelijk voorkomen dat hij na zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld.4 Het verslag van het vertrekgesprek van 12 oktober 2021 is summier, maar hierin is vermeld dat eiser heeft gezegd dat hij geen behoefte heeft aan een gesprek met de Dienst Terugkeer en Vertrek. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat de uitspraak van eiser, zoals opgenomen in het verslag van het vertrekgesprek, onjuist zou zijn. Verweerder heeft zich dus voldoende ingespannen in de periode dat eiser zich in strafrechtelijke detentie bevond.
6. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder tijdens de inbewaringstelling van eiser voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser is op 21 oktober 2021 in bewaring gesteld. Op diezelfde dag is een claimverzoek verstuurd naar de Zwitserse autoriteiten. Dit verzoek is op 25 oktober 2021 geaccepteerd en op 27 oktober 2021 is een nieuw overdrachtsbesluit genomen. Op 26 oktober 2021 heeft verder een vertrekgesprek plaatsgevonden. Daarnaast is op zitting duidelijk geworden dat op 4 november 2021 een vlucht staat gepland naar Zwitserland. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Ten overvloede wordt vermeld dat ter zitting is opgemerkt dat eiser geen voorlopige voorziening heeft ingediend tegen het overdrachtsbesluit van 27 oktober 2021, waardoor de vlucht op 4 november 2021 in principe door kan gaan.
Detentieongeschiktheid
3 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4 Paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
8. Verder voert eiser aan dat hij detentieongeschikt is. Detentie valt eiser zwaar en hij krijgt niet alle medicatie die hij nodig heeft.
9. De rechtbank oordeelt dat de detentieongeschiktheid niet valt binnen het kader van de beoordeling van de opgelegde maatregel van bewaring. Deze gestelde detentieongeschiktheid moet hij aankaarten bij medewerkers van het detentiecentrum in Rotterdam.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
02 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.