ECLI:NL:RBDHA:2021:16812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.11786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning op basis van familieleven en mvv-vereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Algerijnse man, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel 'familie en gezin', maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen omdat verzoeker niet voldeed aan het mvv-vereiste. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder rechtmatig verblijf in Nederland verkeerde en dreigde te worden uitgezet.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien verzoeker op elk moment kan worden uitgezet. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat er wel degelijk sprake is van familieleven met zijn partner en kinderen. Hij heeft verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn claim, waaronder foto’s en verklaringen van buren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen sprake zou zijn van familieleven, maar dat dit niet automatisch betekent dat verzoeker recht heeft op een verblijfsvergunning.

De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging van verweerder in het nadeel van verzoeker geacht, waarbij de omstandigheden van het geval zijn meegewogen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning op basis van het mvv-vereiste gerechtvaardigd is, en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.11786
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een
verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 27 oktober 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. D. van Elp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Ook aanwezig waren [A] (referente), de partner van verzoeker, en [B] , de dochter van referente. Verweerder heeft laten weten niet bij de zitting aanwezig te zullen zijn.

Overwegingen

Spoedeisend belang
1. Een voorwaarde om een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening inhoudelijk te behandelen is dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daarvan sprake is. Verzoeker heeft namelijk geen rechtmatig verblijf en kan in feite elk moment worden uitgezet. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt dan ook inhoudelijk behandeld.
Inleiding
2. Verzoeker heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [1988] . Hij heeft een verblijfsvergunning in Frankrijk die geldig is tot 14 juli 2030. Verzoeker heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als verblijfdoel ‘familie en gezin’ ingediend, om verblijf te krijgen bij referente, hun kind [C] en de twee kinderen van referente, [B] en [D] . Referente en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit en de kinderen [C] en [D] zijn minderjarig. [B] is inmiddels getrouwd en woont bij haar echtgenoot.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat verzoeker geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft en niet voor vrijstelling van het zogenoemde mvv-vereiste in aanmerking komt. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat de uitzetting van verzoeker niet in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens verweerder is tussen verzoeker en referente en de kinderen namelijk geen sprake van familieleven. Verzoeker en referente hebben niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie en ook is niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker met haar en de kinderen samenwoont. Verder heeft verzoeker geen gelegaliseerde ongehuwdverklaring overgelegd, waardoor hij zijn ongehuwde staat niet heeft onderbouwd. Tussen verzoeker en de kinderen is geen sprake van hechte banden. Ook als wel sprake zou zijn van familieleven, valt de belangenafweging volgens verweerder in het nadeel van verzoeker uit. Bij deze belangenafweging is voor verweerder met name van belang dat verzoeker het familieleven in Nederland is aangegaan zonder dat hij een geldige verblijfsvergunning had en dat er geen objectieve belemmeringen zijn om het familieleven in Frankrijk of Algerije of via moderne communicatiemiddelen op een afstand uit te oefenen.
Het standpunt van verzoeker
4. Verzoeker is het niet eens met deze beslissing van verweerder. Allereerst is er volgens verzoeker wel degelijk sprake van familieleven tussen hem en referente en ook tussen hem en de kinderen. Ter onderbouwing van de duurzame en exclusieve relatie en de gezamenlijke huishouding met referente voert verzoeker aan dat hij op verschillende momenten naar buiten toe hetzelfde adres heeft gevoerd en hij wijst hierbij op brieven van de huisarts, apotheek en tandarts. Uit e-mails van de huisarts blijkt dat de huisarts al in 2011 als verblijfadres van verzoeker het toenmalige adres van referente had staan. Verder zijn er verschillende verklaringen van de buren die bevestigen dat verzoeker bij referente en de kinderen woont. Verzoeker kan zich verder niet inschrijven op het adres van referente in de Basisregistratie Personen (BRP), omdat hij geen rechtmatig verblijf heeft. Verweerder werpt hem dit dan ook ten onrechte tegen. Verder is er een groot aantal foto’s overgelegd, waaruit blijkt dat verzoeker bij grote momenten, maar ook bij alledaagse momenten aanwezig is geweest bij referente en de kinderen over een groot aantal jaren. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom aan het tijdsverloop dat blijkt uit de foto’s geen belang wordt gehecht. Verder kunnen verzoeker en referente niet trouwen voor de Nederlandse wet, omdat verzoeker geen rechtmatig verblijf heeft. Verzoeker en referente hebben wel deze wens en hebben een Islamitische huwelijksakte overgelegd, omdat dit Islamitische huwelijk wel mogelijk was en blijk geeft van de duurzame en exclusieve relatie. Over de
ongelegaliseerde ongehuwdverklaring voert verzoeker aan dat deze wel zijn ongehuwde staat aantoont, omdat het document is afgegeven in [plaats] in Frankrijk en legalisatie om die reden niet nodig is. Verzoeker wijst ter onderbouwing op de website ‘www.wereldwijd.nl.’1.Ten aanzien van het familieleven met de kinderen voert verzoeker aan dat hij wel degelijk met hen samenwoont en zorgtaken voor hen heeft, wat blijkt uit de vele foto’s en verklaringen van onder andere de kinderen, de grootouders en de kraamverzorgster. Verzoeker heeft [C] erkend en er is voor hem een ouderschapsplan opgesteld. Met alle kinderen is sprake van hechte en persoonlijke banden. Het is voor verzoeker ten slotte onduidelijk waarom verweerder in het verweerschrift aanneemt dat de kinderen van referente bij hun biologische vader wonen.
5. Verder voert verzoeker aan dat de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel uitvalt. Er is volgens hem namelijk sprake van bijzondere omstandigheden, die voornamelijk zijn gelegen in het feit dat sprake is van een samengesteld gezin met kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Het is niet mogelijk om het gezinsleven naar Frankrijk te verplaatsen, omdat referente en de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en omdat referente niet alleen zorgt voor het kind van verzoeker maar ook voor haar twee andere kinderen. Verzoeker heeft daarnaast voor de kinderen van referente eenzelfde rol als hun biologische vader, die ook in Nederland woont. Daarnaast zijn de kinderen in Nederland geboren, bekend met de Nederlandse taal en cultuur, gaan ze hier naar school en hebben ze hier ook al hun vrienden. Emigreren vormt een enorme impact, zeker als niet beide ouders in beeld zijn omdat één op afstand woont. Verder is referent in februari 2021 een opleiding begonnen in Nederland, waardoor de vaderrol van verzoeker nog belangrijker is geworden. Het is onredelijk dat verweerder stelt dat invulling kan worden gegeven aan het gezinsleven door de moderne communicatiemiddelen vanaf afstand, zowel voor verzoeker als voor de biologische vader van de kinderen van referente.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier gaat om een verzoek om een voorlopige voorziening en dat het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Dit betekent dat een rechtbank hier in een eventuele bodemprocedure niet aan gebonden is. Het is in deze voorzieningenprocedure aan de voorzieningenrechter om te beoordelen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen in geschil is of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 8 van het EVRM geen beletsel is om het mvv-vereiste aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag te leggen. In artikel 8 van het EVRM staat dat iedereen recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Wanneer uitzetting in strijd is met dit artikel hoeft de vreemdeling niet naar zijn land van herkomst te gaan om een mvv aan te vragen.2 In dit kader zijn twee vragen van belang die de voorzieningenrechter hieronder achtereenvolgens zal beantwoorden. Allereerst bestaat de vraag of verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat in het geval van verzoeker geen sprake is van familieleven. Vervolgens moet verweerder echter, ook als sprake is van familieleven, nog een belangenafweging maken tussen de
1. https://www.nederlandwereldwijd.nl/landen/frankrijk/wonen-en-werken/buitenlandse-documenten- legaliseren.
2 Zie hiervoor artikel 3.71, tweede lid onder l, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
belangen van de Nederlandse staat en de belangen van verzoeker. De tweede vraag die de voorzieningenrechter zal beantwoorden is dus of verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoeker heeft mogen laten uitvallen.
Heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat geen sprake is van familieleven?
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van familie- en gezinsleven tussen verzoeker en referente en ook tussen verzoeker en de minderjarige kinderen. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe ze tot deze conclusie komt.
9. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat verweerder in ieder geval familieleven aanneemt als tussen partners sprake is van een in een reële en voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie.3 In het Vreemdelingenbesluit (Vb) staan hiervoor als voorwaarden dat sprake moet zijn van een duurzame en exclusieve relatie, waarbij de partners ongehuwd zijn en dat de partners samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.4 Verweerder heeft in zijn beleid verdere voorwaarden voor deze samenwoning opgesteld, namelijk dat de partners feitelijk samenwonen, dat ze naar buiten toe hetzelfde adres voeren en dat ze zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP.5
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker ter onderbouwing van de duurzame en exclusieve relatie en de samenwoning een aantal documenten heeft overgelegd, waaronder: een groot aantal foto’s, verklaringen van buren en een aantal brieven van een huisarts, tandarts en apotheek. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat verweerder de foto’s en de brieven heeft benoemd in het bestreden besluit en de verklaringen in het verweerschrift, maar dat verweerder stelt dat verzoeker hiermee niet heeft aangetoond dat hij bij referente heeft verbleven of dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd waarom aan deze stukken niet de waarde kan worden gehecht die verzoeker daaraan gehecht wil zien. Ten aanzien van de foto’s is hierbij van belang dat uit het grote aantal foto’s een tijdsverloop blijkt en dat duidelijk niet enkel sprake is van een momentopname. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom dit niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling dat verzoeker en referente al een tijd samen zijn en waarom hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van een duurzame en exclusieve relatie. Verder heeft verweerder ook niet inhoudelijk gesteld waarom de verklaringen van de buren, waarin zij zeggen dat verzoeker en referente samenwonen, niet ervan getuigen dat zij feitelijk samenwonen. Daarbij komt dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat verzoeker niet staat ingeschreven in de BRP op hetzelfde adres als referente, omdat het voor verzoeker niet mogelijk is om zich in te schrijven in de BRP vanwege zijn verblijfsstatus. Uit de stukken blijkt dat er wel contact is geweest met de gemeente en dat er een wens ligt om te worden ingeschreven maar dat dit niet kan. Door de voorwaarde van inschrijving te stellen, zou verzoeker nooit aannemelijk kunnen maken dat hij met referente samenwoont. Verweerder heeft dus onvoldoende gemotiveerd waarom verzoeker en referente onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij samenwonen en dat zij een duurzame en exclusieve relatie hebben.
3 Paragraaf B7/3.8 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
4 Respectievelijk artikel 3.14, aanhef en onder b en artikel 3.17 van het Vb.
5 Paragraaf B7/3.1.3 van de Vc.
11. In lijn met het voorgaande heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker geen familieleven heeft met zijn kind, [C] . Verzoeker heeft [C] erkend en volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vc neemt verweerder familieleven aan tussen de ouders en uit hun reëel huwelijkse of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige kinderen. Verweerder heeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende gemotiveerd dat tussen de ouders niet sprake is van een niet-huwelijkse relatie en heeft verder niet betwist dat [C] het kind is van verzoeker en referente. Ten aanzien van het jongste kind van referente heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker niet met hem samenleeft. Het is onduidelijk waar verweerder op baseert dat hij ervan uitgaat dat de kinderen van referente met hun biologische vader samenleven. Dit blijkt niet uit het dossier en is ook tegenstrijdig met de verklaringen van referente en de kinderen. Verder heeft verweerder niet de verklaringen van de kinderen, de grootouders van de kinderen en de kraamverzorgster kenbaar betrokken, omdat verweerder niet uitlegt waarom uit deze verklaringen niet blijkt van hechte banden tussen verzoeker en de kinderen. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
12. Dat verzoeker onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van familieleven, betekent echter niet dat al om deze reden artikel 8 van het EVRM aan het mvv-vereiste in de weg ligt. Verweerder moet namelijk ook nog een belangenafweging maken.
Heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoeker mogen laten uitvallen?
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoeker heeft mogen laten uitvallen. De voorzieningenrechter licht dit oordeel hieronder verder toe.
14. Uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat verweerder een ‘fair balance’ moet vinden tussen de belangen van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid aan de ene kant en aan de andere kant de belangen van verzoeker bij het uitoefenen van het privéleven en familie- en gezinsleven in Nederland.6 Verweerder moet hierbij alle feiten en omstandigheden die bij deze belangenafweging van betekenis zijn kenbaar betrekken. In alle beslissingen over kinderen moeten hun belangen een eerste overweging vormen en moet aan die belangen, hoewel die belangen op zichzelf niet doorslaggevend hoeven zijn, aanzienlijk gewicht toekomen.7 Verder weegt verweerder mee of er sprake is van objectieve belemmeringen. Dat zijn omstandigheden gelegen in het land van herkomst die het de vreemdeling of één van de familie- of gezinsleden
onmogelijkmaken om in het land van herkomst te verblijven.
15. De voorzieningenrechter merkt verder nog op dat artikel 8 van het EVRM bescherming biedt tegen inmenging van de overheid in het familieleven, maar dat dit artikel
6 Dit volgt onder meer uit het arrest van het EHRM van 31 januari 2006, Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland, nr. 50435/99 en onder meer de uitspraak van de ABRvS van 14 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1298.
7 Zie onder meer het arrest van het EHRM van 8 november 2016, El Ghatet tegen Zwitserland,
ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110, en een uitspraak van de ABRvS, van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2056.
geen recht op rechtmatig verblijf geeft. Verzoeker heeft nooit rechtmatig verblijf gehad in Nederland en om die reden is er bij uitzetting geen sprake van inmenging in het eventuele familieleven dat verzoeker in die jaren hier heeft opgebouwd. Het EHRM heeft geoordeeld dat in het geval dat familieleven is aangegaan terwijl geen sprake is van rechtmatig verblijf, er alleen in
zeer uitzonderlijke situatiessprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM als de vreemdeling wordt uitgezet.8 Dit vormt een belangrijk uitgangspunt bij de belangenafweging die verweerder moet maken.
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken. Uit het bestreden besluit blijkt dat is meegewogen dat het onduidelijk is hoe lang verzoeker al in Nederland verblijft, dat hij in bezit is van een Franse verblijfsvergunning en dat hij in Nederland nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en onder die omstandigheden het familieleven is aangegaan. Ook is bij de belangenafweging betrokken dat referente en de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en dat de oudste kinderen een biologische vader in Nederland hebben met wie ze beperkte omgang hebben.
17. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de door verweerder gemaakte belangenafweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’. Verweerder heeft allereerst zwaar in het nadeel van verzoeker mogen meewegen dat hij het familieleven is aangegaan zonder dat hij hier rechtmatig verblijf had. Hierdoor heeft verzoeker verweerder voor een voldongen feit gesteld. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit het besluit niet blijkt dat verweerder de belangen van de kinderen onvoldoende heeft meegewogen. Dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben, heeft voor verweerder niet doorslaggevend hoeven zijn. Verweerder heeft mogen overwegen dat het feit dat verzoeker het verblijf in Nederland wordt ontzegd, niet betekent dat de kinderen en referente ook het verblijf in Nederland wordt ontzegd. Het is de keuze van verzoeker om het familieleven in Algerije of Frankrijk voort te zetten. Verweerder heeft in de omstandigheid dat sprake is van een samengesteld gezin geen aanleiding hoeven zien om een zeer uitzonderlijke situatie aan te nemen. Verder heeft verweerder van belang mogen vinden dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het familieleven in Frankrijk of Algerije uit te oefenen. Het is invoelbaar dat het moeilijk zal zijn voor referente en de kinderen om naar Frankrijk of Algerije te verhuizen of om op afstand contact te hebben met verzoeker door middel van moderne communicatiemiddelen, maar dit betekent niet dat dit onmogelijk is in de zin dat dit niet redelijkerwijs van hen mag worden verwacht. Ook het contact met de biologische vader van de kinderen van referente kan op afstand worden onderhouden.
18. Dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van verzoeker heeft mogen laten uitvallen betekent dat verzoeker niet met succes een beroep kan doen op artikel 8 van het EVRM als vrijstelling voor het aanvragen van een mvv. Verweerder heeft daarom de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ kunnen afwijzen, omdat verzoeker geen geldige mvv heeft.
8 Zie r.o. 39 van het arrest van 3 oktober 2014, Jeunesse tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD00127381.
Privéleven
19. Voor zover verzoeker nog aanvoert dat hij niet uitgezet kan worden, omdat dit in strijd is met zijn privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ook hierin geen aanleiding heeft hoeven zien om verzoeker het mvv-vereiste niet tegen te werpen. Dat verzoeker in de jaren dat hij hier in Nederland illegaal verbleef een privéleven heeft opgebouwd met vrienden en dat de Nederlandse taal en cultuur hem vertrouwd zijn geworden, komt voor zijn rekening en risico. Verweerder heeft de belangen van de Nederlandse staat zwaarder mogen laten wegen.
Legalisatie van de ongehuwdverklaring
20. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verzoeker zijn ongehuwde staat niet heeft aangetoond met de ongelegaliseerde ongehuwdverklaring. Anders dan verzoeker stelt, blijkt uit de door hem genoemde website niet dat de akte niet gelegaliseerd hoeft te worden, omdat het uit Frankrijk afkomstig is. De ongehuwdverklaring is namelijk afgegeven door de Algerijnse autoriteiten op de ambassade in Frankrijk en uit de website blijkt niet dat stukken die zijn afgegeven door de Algerijnse ambassade niet gelegaliseerd hoeven te worden.
Conclusie
21. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Uit wat de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen over de belangenafweging en de legalisatie van de ongehuwdverklaring, blijkt dat de gronden die verzoeker in dat kader heeft aangevoerd onvoldoende kans van slagen hebben. Dit maakt dat, ondanks dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van familie- en/of gezinsleven, het bezwaar van verzoeker op dit moment geen redelijke kans van slagen heeft. Ook verder, gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.