ECLI:NL:RBDHA:2021:16845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
nl21.17000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van dienstweigering en Koerdische etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit met Koerdische etniciteit, een verblijfsvergunning asiel aanvroeg. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiser stelde dat hij vanwege zijn Koerdische etniciteit en lidmaatschap van de HDP (Halkların Demokratik Partisi) te vrezen had voor discriminatie en mishandeling, en dat hij gewetensbezwaren had tegen het vervullen van zijn militaire dienstplicht. Tijdens de zitting op 15 november 2021 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de gronden van beroep beoordeeld en vastgesteld dat eiser onvoldoende gegronde redenen had aangevoerd om zijn dienstplicht te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de door verweerder aangevoerde argumenten, waaronder het thematisch ambtsbericht over Turkije, voldoende waren om te stellen dat er geen ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren waren. Eiser werd niet als vluchteling aangemerkt, omdat zijn vrees voor mishandeling niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Loman, in aanwezigheid van griffier K.S. Smits.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.17000
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer] (gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [2002] .
2. Eiser heeft, gelet op wat hij tijdens het gehoor op 15 januari 2021 naar voren heeft gebracht, aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn Koerdische etniciteit discriminatie heeft ondervonden. Daarnaast is hij lid van de HDP en verwacht hij in de toekomst belemmeringen te ondervinden bij het vinden van werk en een toekomst. Eiser wil niet in militaire dienst vanwege zijn etniciteit en zijn lidmaatschap van de HDP.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- discriminatie vanwege Koerdische etniciteit;
- lidmaatschap jongerenafdeling HDP.
4. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat alle relevante elementen geloofwaardig worden geacht. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eisers dienstweigering niet kan leiden tot vluchtelingschap, omdat niet is gebleken dat er ernstige onoverkomelijke gewetensbezwaren zijn vanwege zijn godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Dat eiser lid is van de jongerenafdeling van de HDP alsmede zijn Koerdische etniciteit maken het voorgaande niet anders. Voorts blijkt uit het thematisch ambtsbericht Turkije: dienstplicht van juli 2019 (TAB) dat bij dienstweigering enkel geldboetes worden opgelegd, en dat geen sprake is van detentie of discriminatoire bestraffing. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Omdat eiser zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst, concludeert verweerder dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is.
5. De rechtbank begrijpt de gronden van beroep zo dat het geschil zich beperkt tot de vraag of eiser voldoende gegronde/beschermingswaardige redenen heeft aangevoerd om de dienstplicht te weigeren vanwege zijn etniciteit en/of een (toegedichte) politieke overtuiging.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat onder een diepgewortelde overtuiging, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), ook een politieke overtuiging kan vallen. Eisers beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJ) van 19 november 20201 in dit kader kan hem echter niet baten. Immers, dat arrest betreft de dienstweigering tijdens een gewapend conflict zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid, en onder e, van de Kwalificatierichtlijn2, waarbij vervulling van de dienstplicht leidt tot handelingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv). Hiervan is in het geval van eiser geen sprake, nu uit het TAB3 blijkt dat, als al sprake zou zijn van een gewapend conflict, dienstplichtigen in Turkije niet worden ingezet bij gevechtshandelingen. Aan het arrest van het HvJ kan daarom niet de door eiser gewenste betekenis worden toegekend.
Naar het oordeel van de rechtbank is verder niet gebleken dat het door verweerder gevoerde beleid, zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vc, in strijd is met par. 167 tot en met 174 van het handboek van het UNHCR, waarin de situaties worden beschreven dat dienstweigering kan leiden tot vluchtelingschap. Eisers verwijzing naar de Guidelines4 van het UNCHR leidt de rechtbank evenmin tot een ander oordeel.
7. Over eisers stelling dat hij vanwege een (toegedichte) politieke overtuiging zijn dienstplicht weigert te vervullen en om die reden als vluchteling moet worden aangemerkt, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij eiser niet is gebleken van een diepgewortelde overtuiging op grond waarvan hij weigert de dienstplicht te vervullen. Eiser heeft in zijn vrije relaas tijdens het gehoor op 15 januari 2021 verklaard dat men, als hij in dienst zal gaan, zal zien dat hij lid is van de HDP en dat de incidenten waarbij hij betrokken
1. ECLI:EU:C:2020:945
2 Richtlijn 2011/95/EU
3 Paragraaf 3.2
4 Guidelines on International Protection No. 10: Claims to Refugee Status related to Military Service within the context of Article 1A (2) of the 1951 Convention and/or the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees van 3 december 2013
is geweest voor de HDP dan ook aan het licht zullen komen. Als gevolg hiervan zal hij waarschijnlijk worden gefolterd en in de laagste rang worden gezet. Bij de nadere vraagstelling heeft eiser verklaard dat hij buiten de Newroz (Koerdische feesten,
aanvulling door de rechtbank) verder geen activiteiten heeft verricht voor de HDP en dat er nooit incidenten zijn geweest. Ook heeft eiser tijdens de nadere vraagstelling verklaard dat hij vanwege zijn Koerdische etniciteit vreest te zullen worden mishandeld tijdens het vervullen van de dienstplicht. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht tijdens het gehoor is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een diepgewortelde dan wel toegedichte overtuiging op grond waarvan eiser weigert om de militaire dienstplicht te vervullen. Het lid zijn van de HDP en het zijn van Koerd is hiertoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij eiser geen sprake is van gewetensbezwaren zoals bedoeld in het beleid.
8. Voor zover eiser aanvoert dat hem wegens dienstweigering een onevenredige zware bestraffing staat te wachten, onderschrijft de rechtbank dit standpunt niet. Immers, uit het TAB blijkt dat, hoewel dienstweigering wettelijk strafbaar is en hiervoor gevangenisstraffen opgelegd kunnen worden, tegenwoordig alleen nog geldboetes worden opgelegd. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij de weigering de militaire dienstplicht te vervullen geen onevenredig zware bestraffing te wachten staat.
9. Voor zover eiser aanvoert dat hij tijdens de dienstplicht heeft te vrezen voor mishandeling wegens zijn Koerdische etniciteit, overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het TAB niet blijkt van systematische mishandeling van Koerdische dienstplichtigen, maar dat louter sprake is van incidenten. Ook eisers eigen verklaringen tijdens het gehoor en zijn verklaring ter zitting over de dienstplicht van zijn broer bieden geen aanknopingspunten voor de stelling dat hij louter en alleen vanwege zijn etniciteit te vrezen heeft voor mishandeling. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij zijn vrees baseert op filmpjes van internet, waarin mensen zeggen dat zij werden uitgescholden en vernederd. Deze verklaring is niet nader onderbouwd en te weinig concreet. Daarnaast heeft eiser op zitting verklaard dat zijn broer, voor zover hij weet, zijn dienstplicht recentelijk zonder problemen heeft voltooid. Van structurele mishandeling of discriminatoire bejegening van Koerden tijdens de dienstplicht is derhalve niet gebleken.
10. Over de eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond dat de dienstweigering door eiser zal leiden tot een
civil death-situatie, overweegt de rechtbank dat deze stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd, zodat deze beroepsgrond niet slaagt.
11. Eiser heeft ten slotte de rechtbank verzocht om het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) voornemens is te gaan stellen over het begrip ‘politieke overtuiging’. De rechtbank overweegt dat de ABRvS bij brief van 21 juli 20215 heeft laten weten voornemens te zijn hierover prejudiciële vragen te stellen, maar dat tot op heden nog geen vragen zijn geformuleerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om het beroep van eiser aan te houden in afwachting van de beantwoording van deze vragen.
5 Brief in zaaknummers 202003129/ 1/ V2 en 202004875/1/ V2
12. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
13. Nu eiser in beroep de tegenwerping van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw niet heeft weersproken, is de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 november 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.